‘Een factor is geen statisch gegeven. Wat in de jaren negentig werkte, hoeft dat nu niet meer te doen’, zegt hoofdonderzoeker Michael Fraikin van Invesco Quantitative Strategies.
Steeds meer beleggers alloceren een deel van hun aandelenportefeuille naar bepaalde kenmerken waarvan bewezen is dat die op de lange termijn de markt kunnen verslaan.
Bekendste bronnen van rendement zijn momentum, waarde, kwaliteit en lage volatiliteit, ‘factoren’ die ook terugkomen in de strategieën van het fondshuis, dat op het terrein van factorbeleggen één van de grootste partijen in de markt is.
Maar het ene factorfonds is het andere niet. Om de risicopremie te blijven oogsten, zijn de modellen van Invesco continu aan verandering onderhevig.
‘Wat betreft de momentumfactor bijvoorbeeld, analyseren we nu ook op geautomatiseerde wijze de calls tussen analisten en het bestuur van bedrijven die met kwartaalcijfers naar buiten komen. Dat helpt ons te voorspellen hoe analisten hun koersdoelen zullen aanpassen, wat op zijn beurt de koers van het bedrijf in beweging kan zetten.’
Black box
Dat factorstrategieën op die manier tot een ‘black box’ verworden, bestrijdt Fraikin. Zo wil hij best delen wat de belangrijkste componenten zijn van zijn modellen. Bij de factor waarde bijvoorbeeld, is dat het vrije kasstroomrendement.
‘Dat zegt echter nog weinig over hoe wij dat definiëren, hoe wij appels met appels vergelijken en hoe ons beleggingsproces is ingericht. Dat laatste alleen al hebben wij beschreven in een document van meer dan honderd pagina’s dat alleen voor klanten toegankelijk is. Een actieve manager die geen verklaring kan geven voor zijn overrendement, dat is in mijn ogen de ultieme black box.’
De populariteit van factorbeleggen de afgelopen jaren betekent niet dat de in de toekomst te behalen premies kleiner zijn geworden. Ze moeten alleen op een andere manier geoogst worden. Want de onderliggende redenen waarom factorbeleggen ‘werkt’, staan volgens Fraikin nog steeds overeind.
‘Je zult nog altijd beloond worden voor het risico dat je neemt. Daarnaast beïnvloedt menselijk gedrag altijd de markt, zoals het niet willen verkopen van aandelen die in de min staan. Ook de marktstructuur staat nog steeds inefficiënties toe. Zo is het relatief moeilijk om short te gaan op een aandeel.’
Ook moeten de grote instroomcijfers voor factorfondsen, veelal ETF’s, in perpectief gezien worden. ‘Je moet kijken naar de totale ETF-markt. Tegenover de instroom voor bijvoorbeeld waarde-ETF’s staat ook de instroom voor onder andere biotech-ETF’s die tegen veel hogere multiples handelen. Daardoor blijven waardeaandelen relatief goedkoop.’
Volledig op factoren sturen
Factorbeleggen ‘werkt’ dus nog steeds. Fraikin kan zelfs geen enkele goede reden bedenken waarom een belegger zijn gehele vermogen niet stuurt op factoren, ook in obligaties en grondstoffen.
‘Je weet dan beter waar het rendement vandaan komt, het komt ten goede aan je risicospreiding, het verlaagt je kosten vergeleken bij een actief beheerde portefeuille en zorgt voor extra rendement op de lange termijn.’
Dat nog weinigen daartoe overgaan, verklaart hij deels door het conservatisme in de sector. ‘Men wil over het algemeen niet te ver afwijken van het gangbare. Een beetje vooroplopen is oké, maar niet mijlenver.’
Idealiter zou zelfs de beleggingsorganisatie onderverdeeld worden naar factoren in plaats van beleggingscategorie. Sommige staatsfondsen maken al een stap in die richting en hebben bijvoorbeeld een toegewijd waardeteam, al werken die teams nog niet beleggingscategorie-overschrijdend, aldus de onderzoeker.
Actieve managers die alpha weten te behalen blijven weliswaar een goed alternatief, ‘maar weet ze maar eens te vinden waarbij je ook nog eens niet te veel betaalt.’
Meer achtergronden op Fondsnieuws: