Voor België is er goed en slecht nieuws inzake pensioenen. De tweejaarlijkse publicatie van de OESO die de pensioensystemen van haar lidstaten analyseert, geeft aan dat België op een aantal punten vooruitgang boekt, maar met betrekking tot andere internationaal nog steeds tot de hekkensluiters behoort, zegt Belfius.
Als we kijken naar de hoogte van de wettelijke pensioenen, gemeten als percentage van het loon tijdens de loopbaan, dan gaan de Belgische werknemers met een laag inkomen er sterk op vooruit. Onderstaande tabel toont de verhouding tussen het netto pensioenbedrag en het gemiddelde nettoloon dat een werknemer vóór zijn pensioen ontving. Dit noemt men de netto vervangingsratio. Ten opzichte van het voorgaande OESO rapport van 2017, zien we dat de lage inkomens (gemeten als de helft van een gemiddeld inkomen) een sprong vooruit maken: de vervangingsratio is toegenomen van 63 procent naar 71 procent. De vervangingsratio voor een gemiddeld inkomen bleef onveranderd op 66 procent, dat wil zeggen dat een Belg met een gemiddeld inkomen meer dan een derde van zijn inkomen verliest na pensionering. Mensen met een hoog inkomen (ten belope van anderhalf maal het gemiddelde loon) gaan er een beetje op achteruit ten opzichte van het rapport van 2017. Zij zien hun ontvangsten traditioneel halveren na hun pensioen.
We presteren op dit vlak beter dan het OESO gemiddelde wat lage en gemiddelde inkomens betreft, maar de levensstandaard na pensioen van mensen met een hoog inkomen valt sterker terug in vergelijking met de andere landen. Dit wijst op het sterk herverdelende karakter van het Belgische pensioensysteem. In vergelijking met onze buurlanden kunnen we niet tippen aan de pensioensystemen in Nederland en Frankrijk, maar doen we beter dan Duitsland.
De OESO kijkt ook naar de gemiddelde effectieve leeftijd waarop mensen de arbeidsmarkt verlaten. België scoort hier beschamend slecht en bekleedt de 4de laatste plaats van alle landen met een leeftijd van 61,6 voor mannen en 60,5 voor vrouwen.
Tabel: Netto vervangingsratio
Lage inkomens | Gemiddelde inkomens | Hoge inkomens | |
Duitsland | 56.1 | 51.9 | 51.4 |
België | 70.7 | 66.2 | 48.3 |
Frankrijk | 71.4 | 73.6 | 69.0 |
Nederland | 78.0 | 80.2 | 78.5 |
OECD | 68.3 | 58.6 | 54.7 |
EU28 | 69.8 | 63.5 | 60.4 |
Bron: OECD, Pensions at a glance, 2019
Dit is heel wat lager dan de gemiddelde effectieve pensioenleeftijd in de OESO, die maar liefst vier jaar hoger is voor mannen en drie jaar hoger voor vrouwen. Ook het verschil met onze wettelijke pensioenleeftijd van (nu nog) 65 jaar is groot.
Aansluitend daarbij ligt in België ook de arbeidsdeelname van de oudere beroepsbevolking ver onder het gemiddelde. Gegeven het betaalbaarheidsprobleem van de Belgische pensioenen, dat elk jaar nog maar eens bevestigd wordt in de rapporten van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, kunnen verbeteringen op dit vlak een deel van de oplossing bieden. Het opkrikken van de effectieve pensioenleeftijd en van de arbeidsdeelname van oudere werknemers zorgt voor meer sociale bijdragen en minder pensioenuitkeringen.
Het rapport van de OESO waarschuwt verder ook voor (het terugdraaien van) pensioenhervormingen waardoor de betaalbaarheid van de pensioensystemen verder in het gedrang komt. Gedurende de afgelopen twee jaar zag men in verschillende OESO landen immers een tendens tot toenemende pensioenuitkeringen of afzwakking van de pensioenleeftijd. Ten slotte pleit de OESO voor het garanderen van een adequaat pensioen voor een groeiend aantal werknemers in tijdelijke en deeltijdse jobs, door ervoor te zorgen dat men voldoende kan bijdragen tijdens zo’n loopbaan. Ze roept de overheden op hier werk van te maken.