Vorig jaar heeft de wetgever een nieuwe vrijstelling van roerende voorheffing (RV) ingevoerd voor spin-off verrichtingen. De fiscale administratie heeft in een recente circulaire meer toelichting gegeven, en heeft meteen ook enkele concrete voorbeelden van de laatste jaren gegeven. Hieruit blijkt de moeilijke toepassing van de vrijstelling. Dat schrijven Bart De Cock (links) en Yannick Cools (rechts) van Tiberghien Advocaten.
Spin-off verrichtingen
Door de Wet van 28 april 2019 werd een vrijstelling van roerende voorheffing voor zogenaamde spin-off verrichtingen ingeschreven. De vrijstelling is van toepassing voor Belgische particulieren vanaf 1 januari 2019.
De vrijstelling heeft betrekking op de uitkering van nieuwe aandelen in een beursgenoteerde vennootschap door een andere beursgenoteerde vennootschap (waarin de belastingplichtige belegt), die de aandelen verkreeg in ruil voor de inbreng van een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid. Het betreft een specifieke combinatie van verrichtingen, waarbij aandelen als een dividend in natura worden uitgekeerd. De wetgever wou vermijden dat een dergelijke verrichting belastbaar is in hoofde van de belegger.
Gelet op de strenge voorwaarden die de wet oplegt, is het niet evident deze vrijstelling in de praktijk toe te passen.
Circulaire
Inmiddels heeft de fiscale administratie een circulaire gepubliceerd over de vrijstelling (circulaire 2020/C/55 van 20 april 2020).
In het eerste deel brengt de fiscus verduidelijkingen aan m.b.t. de toepassingsvoorwaarden, en bespreekt enkele bijzondere situaties die de vrijstelling niet verhinderen. De administratie geeft zelf aan dat men het voldoen aan de voorwaarden o.m. kan aantonen door de informatieve documenten die ten behoeve van de belegger worden uitgegeven (bv. de prospectus).
Interessant is dat de administratie haar circulaire afsluit met enkele concrete gevallen waarbij zij op basis van de geraadpleegde stukken aangeeft of de vrijstelling van toepassing is. Zo wordt de vrijstelling principieel toepasselijk geacht (onder voorbehoud van de fiscaal neutrale behandeling) op:
⦁ de verrichting door Novartis AG met Alcon Inc. (april 2019); en
⦁ de verrichting door V.F. Corporation met Kontoor Brands (mei 2019).
Daarnaast kan de vrijstelling volgens de fiscale administratie niet worden toegepast voor:
⦁ de verrichting door General Electric met Wabtec (februari 2019);
⦁ de verrichting door Naspers met Multichoice Group Limited (maart 2019);
⦁ de spin-off door Dow Dupont met Corteva (juni 2019).
Voor deze verrichtingen was volgens de fiscus niet voldaan aan de voorwaarden, minstens kon dit niet worden aangetoond op grond van de beschikbare stukken.
Besluit
Hieruit blijkt dat de bewijsvoering voor de belegger problematisch is. De fiscus aanvaardt slechts in twee gevallen dat is aangetoond dat aan de voorwaarden is voldaan (onder voorbehoud). In de andere gevallen is volgens haar niet aan de voorwaarden voldaan, minstens kan dit niet worden aangetoond.
Voor de eerste twee verrichtingen is het nuttig om tot terugvordering over te gaan indien RV werd ingehouden. Hiervoor kan de belegger een bezwaarschrift indienen binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de RV werd betaald. Voor betalingen in 2019 verstrijkt de termijn bijgevolg op 31 december 2023.
Indien geen RV werd ingehouden, is er geen aangifteplicht in de personenbelasting voor het aanslagjaar 2020.
Indien men alsnog kan aantonen dat aan de voorwaarden is voldaan voor de andere verrichtingen, kan ook hiervoor een bezwaarschrift worden ingediend.
Bart De Cock en Yannick Cools zijn werkzaam bij Tiberghien Advocaten.
Lees ook:
DAC6 richtlijn en uitwisseling van gegevens over grensoverschrijdende constructies.