In een eerdere nieuwsbrief bespraken wij de ontwikkeling in de rechtspraak in navolging van het arrest van het Hof van Cassatie van 16 juni 2017 (zie eerder artikel van 20 januari in Investment Officer). Ingevolge voormeld arrest is België verplicht om voor dividenden van Franse oorsprong een verrekening van een minimaal belastingkrediet toe te staan. De belastingadministratie weigerde echter standvastig om zich te schikken naar de visie van het Hof. Het Hof van Cassatie heeft inmiddels voor een tweede maal haar rechtspraak bevestigd (Cass. 15 oktober 2020).
Het Hof van Cassatie oordeelde op 15 oktober 2020 andermaal dat artikel 19 A1 lid 2 van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag België ertoe verplicht om de verrekening van een minimaal belastingkrediet toe te staan aan Belgische Rijksinwoners die Franse dividenden hebben ontvangen met inhouding van de Franse bronheffing. In haar arrest bevestigt het Hof uitdrukkelijk dat er géén rekening kan worden gehouden met een interne rechtsregel die Belgische belastingplichtigen dit recht zou ontzeggen.
Het Hof van Cassatie baseerde zich in haar eerdere arrest van 16 juni 2017 op twee argumenten om de toepassing van de regeling in verband met het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting (hierna: FBB) op dividenden die belastingplichtigen hebben ontvangen uit Franse aandelen toe te staan: de primauteit van het internationaal recht op het nationaal recht en meer in het bijzonder van artikel 19 A1 lid 2 van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag.
Meer bepaald stipuleert artikel 19 A1 lid 2 dat dubbele belasting op dividenden vermeden moet worden door de in België verschuldigde belasting te verminderen “met het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting dat onder de door de Belgische wetgeving vastgestelde voorwaarden aftrekbaar is, zonder dat bedoeld gedeelte minder dan 15% van het evenvermelde nettobedrag mag belopen”.
Daar het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag de verrekening expliciet toestaat in artikel 19 A1 lid 2, dient rekening te worden gehouden met het algemeen rechtsbeginsel krachtens hetwelk het internationaal recht, in casu het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag, primeert op het nationaal recht. Hieruit moest volgens het Hof van Cassatie worden afgeleid dat deze verrekening verplicht van toepassing is, niettegenstaande het feit dat bij wet van 7 december 1988 in België de regeling in verband met het FBB voor privébeleggingen van particulieren werd afgeschaft.
Zowel het hof van beroep van Antwerpen (Antwerpen, 17 december 2019), als het hof van beroep van Brussel (Brussel 20 september 2018) volgen de visie van het Hof van Cassatie.
De Belgische administratie weigerde echter tot nu toe om deze rechtspraak in de praktijk toe te passen. Op heden heeft zij hierin haar standpunt nog niet bekend gemaakt.
Belastingplichtigen die zich met deze problematiek geconfronteerd zien, kunnen –ter vrijwaring van hun rechten- een verzoek tot ambtshalve ontheffing indienen bij de Administratie, binnen de termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting werd gevestigd, dan wel een bezwaar binnen een termijn van zes maanden vanaf de ontvangst van hun aanslagbiljet bezwaar (afhankelijk van hun concrete situatie).
Voor verdere informatie hierover en cijfermatige raming van de impact van de FBB-kwestie, lees dit stuk.
En het tweede volledige stuk hier.
Olja Rudic
Dirk Coveliers
Tiberghien Advocaten