Er zijn verschillende parallellen tussen de bankencrisis sinds 2008 en die in de jaren ‘20 van de vorige eeuw. Ook toen kwam hoogmoed binnen de top van het bankwezen voor de val.
Dit stelt Lodewijk Petram, auteur van het boek De vergeten bankencrisis, tijdens een presentatie op de nieuwjaarsbijeenkomst van VBA Beleggingsprofessionals in Amsterdam.
Voortekenen gemist
Historicus Petram begint met erop te wijzen dat de stemming in Nederland aan het keren is. Het Centraal Planbureau zegt dat de economie de crisis te boven is en er wordt weer luchtiger over gedaan. ‘Zo van: Wat is het probleem nou eigenlijk?.’
Met de crisis van de jaren ‘20 was het niet anders. Banken als de Rotterdamse Bank Vereniging (Robaver) moesten worden gered door de overheid en verschillende anderen gingen aan bank runs ten onder.
Maar door gebeurtenissen in de jaren ‘30 en ‘40 raakte de Nederlandse bankencrisis in de vergetelheid. Volgens Petram is dat jammer, al was het maar omdat voortekenen van de recente bankencrisis opnieuw werden gemist.
Als illustratie van zijn verhaal kiest Petram voor de opkomst en ondergang van de Robaver. Min of meer toevallig kwam de jonge en ambitieuze bankier Willem Westerman aan het roer van de bank en kon het bestuur naar zijn hand zetten.
Met een overname in Amsterdam kreeg het bedrijf voet aan de grond op de Amsterdamse effectenbeurs. Prompt verrees een voor die tijd enorm bankkantoor aan het Rokin, op de plaats waar later het hoofdkantoor van MeesPierson stond.
Amsterdamse banken, waaronder de Nederlandsche Handel-Maatschappij, schrokken wakker en ontketenden een bouwwoede. Bankkantoren in binnen- en buitenland schoten als paddenstoelen uit de grond. Een daarvan is het kantoor van de Robaver aan de Kneuterdijk in Den Haag (foto).
Goedkoop geld
De hausse werd mogelijk gemaakt door wat Petram ‘goedkoop geld’ noemt. In de oorlog was veel buitenlands vermogen in het neutrale Nederland ‘gestald’. Ook wisten financiers als Westerman gebruik te maken van het optimistische beurssentiment.
Ze haalden miljoenen op met emissies, waarvoor in het begeleidend prospectus geen heldere bestemming omschreven stond. Zo was Compagnia Mercantile, een onderneming gericht op handel met Argentinië, die in 1924 naar de beurs ging volgens Petram vergelijkbaar met het World Online van Nina Brink.
De begeleidende bankiers wisten dat het mis ging, maar waren te trots het toe te geven. In plaats daarvan werden koersen omhoog gemanipuleerd, boeken opgepoetst en de in aanbouw zijnde kantoren afgebouwd.
Terwijl Westerman zijn jaarlijkse maand in een chique kuuroord verbleef, klopte de rest van de directie van de bank dat zelfde jaar aan bij de overheid voor steun. De minister van Financiën, de latere premier Hendrik Colijn, tekende de facto een blanco cheque om de bank te redden.
Groenink van die tijd
De Robaver is een van de rechtsvoorgangers van ABN Amro, de bank die in 2008 opnieuw met een bail-out door de Nederlandse staat van de ondergang gered werd. En ondanks het feit dat het bankenlandschap heel anders was dan destijds, ziet Petram de menselijke factor als ‘grote constante’.
‘Willem Westerman was de Rijkman Groenink van zijn tijd’, concludeert de historicus. Al werd de voormalige ABN Amro-topman uiteindelijk zelf een prooi in de hausse aan bankfusies en -overnames begin deze eeuw, hij staat nog altijd symbool voor de overmoed die de sector voor de kredietcrisis typeerde.
De voornaamste les die volgens Petram getrokken kan worden, is dat niet blind gevaren kan worden op ‘het systeem’. Burgers en beleidsmakers zouden volgens hem trouw moeten blijven aan hun ‘gezond verstand’.