Om de vermogensongelijkheid in Nederland te verlagen, wil staatssecretaris Van Rij van Financiën niet het vermogen, maar het inkomen uit vermogen aanpakken. ‘Daar ben ik blij mee. Want als je het vermogen pur sang zou aanpakken, dan belast je dubbel. Vanuit economisch oogpunt is dat volstrekt onjuist. Daarentegen is het wel goed als je inkomen uit arbeid en inkomen uit vermogen gelijkwaardiger belast.’
Dat zegt Peter Kavelaars, hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij reageert tegenover Investment Officer op de recent gepubliceerde studie “Licht uit, spot aan: de vermogensverdeling” die door beleidsambtenaren is opgesteld in opdracht van het kabinet. Conclusie: de vermogensverdeling in Nederland is ‘schever’ geworden. De top 10 procent in Nederland bezit 61 procent van het totale vermogen. Trend: stijgend.
Kavelaars (foto) vindt op zich niet dat er veel nieuws in het onderzoek en de 16 bijlagen staat ( het onderzoek borduurt voort op een eerder rapport van het CPB), maar ‘het is wel gedegen werk, dat bovendien ook snel is opgeleverd’. Bij Prinsjesdag in september zal het kabinet-Rutte dan zijn lang verwachte beleidsvoornemens ontvouwen, op basis van tientallen, door de ambtenaren uitgewerkte, mogelijke maatregelen. De beleidsaanpassing van het kabinet is het gevolg van een vorig jaar gepubliceerd arrest van de Hoge Raad, waarin hij stelde dat het fictieve rendement op spaarvermogen strijdig is met de rechtsgelijkheid.
Sluimerende onrust bij well to do
De aangekondigde aanpassingen in het belastingstelsel brengen een sluimerende onrust teweeg onder vermogende klanten van private banks, family offices en onafhankelijke vermogensbeheerders. Kavelaars begrijpt dat wel: want de belasting op vermogen gaat omhoog. Maar daarbij heeft staatssecretaris Van Rij, zoals gezegd, niet het vermogen-op-zich in het vizier, maar het inkomen dat uit dat vermogen wordt gegenereerd.
Kavelaars vindt dat terecht. De in 2001 door minister Zalm en staatssecretaris Vermeend van Financiën geïntroduceerde belastingherziening met drie boxen heeft namelijk tot ongelijke behandeling (en dito uitkomsten) geleid. Zo bouwt de massa vermogen op in box 1 via (verplicht) pensioen en eigen woning, terwijl de groep van invloedrijke en vermogende Nederlanders (DGA’s, ondernemers, en super-ZZP’ers als advocaten, accountants, fiscalisten etc) vermogen vooral opbouwt in box 2. Zij doen dat tegen fiscaal gunstige tarieven, maar vooral door eindeloos uitstel van de heffing. Zo wordt de BV in box 2 belastingtechnisch gesproken gunstiger behandeld dan beleggingen en spaargeld in box 3.
Aanmerkelijk belang wordt aangepakt
Box 2 geeft namelijk aanzienlijke ruimte om de BV naar eigen voorkeur in te richten en de relatie tussen de BV, de bestuurder en de privé-situatie te optimaliseren, vindt Kavelaars. Zo keert de bestuurder zichzelf vaak een beperkt loon uit, keert hij zichzelf geen (of beperkt) dividend uit, maar bouwt hij middels beleggingen vaak tientallen jaren lang vermogen op in de BV.
Tegelijkertijd leent hij wel grootschalig uit zijn BV - bij voorbeeld om een of meerdere panden voor verhuur te financieren. De inkomsten op de huur worden veelal niet belast, terwijl hij bij verkoop van het pand de vermogenswinst als privé-persoon onbelast verkrijgt. Ook leent hij van zijn BV om een hypotheek op zijn eigen woning te financieren, die door de Staat met hypotheekaftrek wordt gefaciliteerd.
Een ander belangrijk inzicht is volgens de beleidsambtenaren geweest dat het zogenoemde aanmerkelijk belang van bovengenoemde groep veel groter is dan eerder werd gedacht en een belangrijke verklaring is voor de vermogensverschillen in Nederland. Zo bezit de top 1 procent 75 procent van het totale aanmerkelijke belang in Nederland; dat is voor deze groep huishoudens 60 procent van hun totaalvermogen.
‘Waar de meeste Nederlanders hun inkomen vooral verkrijgen uit arbeid, bestaat het inkomen van de top 1 procent daarnaast voor een aanzienlijk deel uit (ingehouden) inkomen uit aanmerkelijk belang en ander inkomen uit vermogen’, schrijven de beleidsambtenaren in de samenvatting van hun rapport.
Kavelaars: ‘Tegen die achtergrond is het ook redelijk dat het aanmerkelijk belang wordt aangepakt. Dat hebben we indertijd in de commissie-van Dijkhuizen (2013, red) ook al bepleit. In box 2 wordt dat namelijk de facto nauwelijks belast. Vrijwel niemand haalt dividend uit de vennootschap. Het wordt doorgeschoven, met het oog op bedrijfsopvolging en het opbouwen van beleggingsvermogen. Bovendien is de vennootschapsbelasting laag. Zo kan tientallen jaren in een BV worden gespaard.’
Bedrijfsopvolging wordt belast
Bij de bedrijfsopvolging (BOR) geldt dat voor de toepassing van de schenk- en erfbelasting bijna een volledige vrijstelling geldt, mits sprake is van een onderneming. Een gevolg hiervan is het ontstaan van vermogensongelijkheid binnen de volgende generaties. Zo zijn de schenking en de erfenis, waarbij de BOR wordt toegepast, respectievelijk 2,1 procent en 5,3 procent. Zonder de belastingdruk zou die belasting 19 respectievelijk 20 procent zijn geweest, stellen de ambtenaren in hun rapport.
Daarbovenop is het voordeel van deze regeling zeer scheef verdeeld: 40 procent van het budget gaat naar 2 procent van de verkrijgers. Kavelaars vindt dat de BOR wel beperkt mag worden, omdat voor het overige vermogen vrijwel geen vrijstellingen gelden.
Let wel, MinFin is sterk risico-avers
Op de vraag of de top 1 procent, die vooral inkomen uit zijn vermogen genereert, de voorgenomen beleidsaanpassingen van het kabinet als aanleiding kan zien om Nederland te verlaten, zegt Kavelaars: ‘Ja, dat is een risico als je box 2 gaat aanpakken.’
Kavelaars stelt dat het ministerie van Financiën er sterk op gericht is ‘maatregelen te nemen waarvan het zeker weet wat er de gevolgen van zijn. Het ministerie is, zoals iedereen tegenwoordig, sterk risico-avers.’ Met andere woorden: het kabinet zal maatregelen nemen die te overzien zijn. ‘Dat box 3 nu door de uitspraak van de Hoge Raad feitelijk is gesneuveld, had indertijd niemand gezien of voorzien’, zegt Kavelaars. Die onzekerheid is er bij aanpassingen van het stelsel nu ook.
Hij benadrukt dat de maatregelen die het kabinet nu in voorbereiding heeft er niet op zijn gericht om de belastingen te verhogen. ‘Nee, dat is ook niet haalbaar. Ook al wil je het vermogen meer belasten ten gunste van arbeid, dan genereer je daarmee niet hogere belastinginkomsten. Want die inkomsten komen voor 95 procent uit box 1, zijnde belasting op arbeid en huis en slechts voor 5 procent uit box 2 en 3. De regering wil de belasting op arbeid wel verlagen, maar dat lukt budgettair alleen als je bijvoorbeeld de BTW op consumptie een paar procentpunt verhoogt, of een hoge alternatieve energie- of milieubelasting invoert.’
Hoogleraar Peter Kavelaars steunt de voorgenomen aanpak van Van Rij. Op één belangrijk punt is hij het met hem echter wel oneens en dat is dat er een belasting geheven zou moeten worden op de waardestijging (aanwas) van vermogen, onafhankelijk van de vraag of die vermogensbestanddelen, zoals vastgoed of effecten, ook daadwerkelijk verkocht zijn of niet. Kavelaars vindt dat een vermogenstoename belast moet worden op het moment van een daadwerkelijke verkoop.
Dat geldt wat hem betreft ook voor de woning, die nu deel uitmaakt van box 1, maar mogelijk wordt overgeheveld naar box 3. Hij pleit er in dat geval voor dat er voor de eigen woning een bijzondere regeling wordt getroffen, namelijk dat je de heffingen op de vermogenswinsten opschort, totdat iemand gaat huren of naar een bejaardentehuis gaat.
Maar volgens Kavelaars ziet het er op dit moment niet naar uit dat Van Rijn een aanwasbelasting voor de eigen woning in gedachten heeft. ‘Theoretisch kan dat wel, maar praktisch niet. Dan krijg je de zaak namelijk nooit ingevoerd.’ Hij voegt er aan dat hij het draagkrachtbeginsel ondersteunt, ‘maar dan wel draagkracht die gerealiseerd is. Het idee van aanwas past daar niet in.’
Kavelaars verwacht dat staatssecretaris Van Rij in september vermogensaanwasbelasting zal voorstellen in het geval van verhuurd vastgoed en dat hij bovendien de huurinkomsten wil belasten.