Luxemburgse fondsen zijn wellicht te duur, maar ook Belgische kunnen beter. Beheerders van Ucits-fondsen in Luxemburg, waar ongeveer een derde van alle dergelijke fondsen in Europa zijn gedomicilieerd, hebben opdracht gekregen om de wijze waarop zij de kosten en vergoedingen van hun beleggingsfondsen berekenen, te herzien en zo nodig te corrigeren, en daarover vóór 1 april volgend jaar verslag uit te brengen aan hun nationale toezichthouder.
Luxemburg, het belangrijkste centrum voor beleggingsfondsen in Europa, is de wettelijke thuisbasis van ongeveer 10.000 fondsen die algemeen bekend staan als Ucits of ICBE’s, wat staat voor Instellingen voor collectieve belegging in effecten. De EU telt bijna 30.000 van deze Ucits-fondsen, die worden beschouwd als een van de populairste soorten fondsen voor Europese beleggers.
Na een grondige compliancecontrole waarbij alle nationale financiële toezichthouders in de EU betrokken waren, zei CSSF, de Luxemburgse financiële toezichthouder, op donderdag dat het besprekingen is begonnen met “bepaalde IFM’s” en hen verzoekt de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.
België kan ook beter
Uit een verslag van de ESMA blijkt dat er een ‘gebrek aan harmonisatie is tussen de verschillende lidstaten. De laagste kosten ziet de ESMA in Denemarken, Nederland en Zweden, terwijl Oostenrijk, België, Ierland, Italië en Luxemburg de hoogste kosten optekenen.
In het kader van een Europese oefening (“Common Supervisory Action on the supervision of costs and fees”) analyseerde de FSMA, de Belgische toezichthouder, in 2021 de kosten van de Belgische openbare ICB’s.
Ze bezorgde haar conclusies aan ESMA, die in mei 2021 een verslag over de oefening publiceerde.
De analyse die de FSMA in België uitvoerde, betrof 84 procent van de door de Belgische openbare ICB’s beheerde activa. In 2022 breidde de FSMA haar analyse uit tot alle Belgische openbare ICB’s.
Johan Corthouts, woordvoerder van de toezichthouder, stelt: ‘Ze besteedde daarbij bijzondere aandacht aan de ICB’s met een hoger kostenplaatje dan gemiddeld binnen hun categorie. Bij die verschillende analyses vroeg de FSMA een aantal beheerders om bijkomende toelichtingen en vergeleek ze de verschillende praktijken inzake kosten. De follow-up van de kosten van de openbare ICB’s blijft een prioriteit voor de FSMA.’
Ook in de 20 projecten voor de toekomst van de FSMA wordt de opvolging van kosten van beleggingsfondsen een prioriteit.
Ierland, Frankrijk en Duitsland zijn goedkoper
De CSSF zei dat zij alle beheerders van beleggingsfondsen heeft gevraagd om tegen het einde van het eerste kwartaal van 2023 een uitgebreide beoordeling uit te voeren ‘met betrekking tot de naleving van hun beleid, aanpak en regelingen inzake kosten’. Dit geldt ook voor alternatieve beleggingsfondsen, waarvan Luxemburg er ongeveer 4.000 telt.
Het nieuws over het CSSF-initiatief komt in een bredere discussie over de relatief hoge kosten van sommige soorten fondsen in Luxemburg. Uit onderzoek van Morningstar blijkt bijvoorbeeld dat Luxemburg duurder is dan Ierland, Frankrijk en Duitsland als het gaat om actief beheerde, open-end obligatiefondsen.
‘Kosten spelen een cruciale rol in het toekomstige vermogen van een fonds om beter te presteren, en dat geldt des te meer voor vastrentende fondsen waar zowel het risico als het rendement in absolute termen bescheiden zijn’, aldus Mara Dobrescu, Morningstar’s global asset class lead voor vastrentende strategieën, die eraan toevoegt dat hoge kosten een groter deel van het verwachte rendement oppeuzelen.
Dure fondsen presteren slecht
‘We zien dat de duurste fondsen in een bepaalde periode bijna automatisch tot de slechtst presterende fondsen in de daaropvolgende drie en vijf jaar behoren. Daarom is het teleurstellend om te zien dat de kosten voor actieve obligatiefondsen in Luxemburg hoog blijven.’
De concurrentie van passieve beleggingen is heviger geworden, merkte Dobrescu op. ‘Beleggers kunnen nu obligatie-ETF’s kopen met kosten van gemiddeld 0,05 procent tot 0,25 procent, afhankelijk van het type onderliggende positie. De meeste ETF-aanbieders hebben Ierland als vestigingsplaats gekozen in plaats van Luxemburg, vanwege een gunstiger fiscaal ecosysteem. Met de komst van goedkope ETF’s en indexfondsen valt te hopen dat dit druk zal uitoefenen op actieve beheerders om ook hun vergoedingen te verlagen, ten gunste van de eindbelegger.’
De acties van de CSSF volgen op de publicatie in mei van de resultaten van een gemeenschappelijke toezichtactie van de Europese Autoriteit voor effecten en markten, oftewel Esma, waarin de kosten en vergoedingen werden onderzocht. Volgens Esma onderstreept het onderzoek het belang van het toezicht om ervoor te zorgen dat beleggers geen buitensporige kosten worden aangerekend, gezien de grote invloed ervan op het rendement van de beleggers.
Hoewel het onderzoek van Esma “in het algemeen” een “bevredigende compliance” van het rechtskader te zien gaf, vonden verschillende nationale toezichthouders dat er ruimte was voor verbetering en voor de ontwikkeling van een beter gestructureerd prijsstellingsproces, aldus de EU-autoriteit in mei. Vooral kleinere fondsbeheerders bleken over “minder geformaliseerde prijsstellingsprocessen” te beschikken dan ondernemingen met een groter beheerd vermogen.
Gebrek aan sterke structuren in het prijszettingsproces
‘Kleine Ucits-beheerders bleken niet over sterke prijsstellingsprocesstructuren te beschikken en vertrouwen voor de prijsstelling van het fonds te veel op portefeuillebeheerders’, concludeerde Esma.
Het Esma-rapport verwijst niet naar een specifiek land en noemt ook geen nationale toezichthouder. De Luxemburgse CSSF heeft echter wel feedback gegeven en een “uitgebreide beoordeling” van de kosten en vergoedingen aangekondigd.
In zijn feedbackverslag van 17 bladzijden merkt de CSSF op dat zijn richtsnoeren - als onderdeel van een briefing voor toezichthouders - inzake prijsstelling een begrip “onverschuldigde kosten” omvatten, alsook kenmerken van een gestructureerd prijsstellingsproces. Met betrekking tot dit vereiste heeft de CSSF “verschillende zwakke punten met betrekking tot het prijszettingsproces” vastgesteld.
De toezichthouder heeft ook “een zekere ongelijkheid vastgesteld wat betreft de mate van verfijning van het prijszettingsproces en de standaardisering ervan”. In enkele gevallen werden “gebrekkige processen en inconsistente analyses” vastgesteld, aldus de CSSF, die ook opmerkte dat “het niveau van de vergoedingen niet wordt getoetst aan de prestaties van het fonds”.
De CSSF noemt in zijn feedbackverslag geen individuele fondsen.