De positieve correlatie tussen de olieprijs en de prestaties van olie- en gasaandelen brokkelt sinds begin dit jaar af. Volgens experts betwijfelen beleggers of het beloofde rendement van olie- en gasbedrijven nog wel komt.
Olie- en gasaandelen, gevat in de S&P Oil & Gas Exploration & Production, staan sinds het jaarbegin op een verlies van ongeveer 20 procent, terwijl de prijs van een vat Amerikaanse WTI-olie in diezelfde periode juist is gestegen.
Normaalgesproken zijn deze twee juist positief met elkaar gecorreleerd, zegt Rebecca Chesworth van SPDR, die een ETF in huis heeft die de index met Amerikaanse olie- en gasaandelen volgt. The Wall Street Journal haalde onlangs een grafiek aan waarin de tracker van de S&P-index werd afgezet tegen de prijs van een vat WTI, in een artikel over de vooruitzichten voor de olieprijs.
Chesworth merkte de divergentie tussen de normaalgesproken positief gecorreleerde beweging in de zomer voor het eerst op. ‘Heel opvallend.’ Ze wijt de relatiebreuk ten dele aan de grote olievoorraden en oliezandreserves die de marktmacht van E&P-bedrijven heeft verzwakt. Daarnaast wijst ze op de toegenomen risico’s waar dit soort bedrijven mee te maken heeft.
Ook Mark Lewis ziet de verbroken relatie tussen de twee als gevolg van een gebrek aan resultaat vanuit olie- en gasbedrijven. ‘De zorgen onder beleggers over een gebrek aan rendement nemen toe’, zegt hij met een blik op de grafiek.
Lewis is hoofd climate change investment research bij BNP Paribas AM. Toen hij de energiesector nog volgde voor Deutsche Bank vijf jaar geleden, waarschuwde hij in een rapport voor de “toil for oil”, memoreert hij. ‘Schalieoliebedrijven raakten destijds in de problemen, omdat ze amper cashflow konden genereren door de veel lagere totaalproductie en kortere productiepiek. Ze brachten hun kosten wel omlaag, maar de olieprijs daalde net zo hard.’
Oliereuzen versus energiereuzen
Als oliereuzen toekomstbestendig wilden zijn, moesten ze veranderen in energíereuzen, analyseerde de onderzoeker in 2014 in het rapport. Deden ze dat niet, dan zouden beleggers de rekening daarvoor presenteren via een terugloop in de koersen, luidde zijn verwachting.
Lewis: ‘Tot mijn verbazing bleven beleggers de sector financieren, vol vertrouwen dat de beloofde cashflow en het gehoopte rendement wel zouden volgen. Nu, jaren later, zijn olie- en gasbedrijven nog steeds niet over de brug gekomen en gebeurt wat ik - zij het veel eerder - had verwacht: beleggers worden ongeduldig. Een stabiele olieprijs is niet meer genoeg. Ze willen rendement voor de financiering waarvan ze de bedrijven hebben voorzien.’
Waar Lewis de tegenvallende resultaten van olie- en gasbedrijven ziet als een afrekening van wat deze firma’s jaren hebben nagelaten, ziet Matthew Smith (foto) van Storebrand Asset Management het meer als de vrees voor toekomstige veranderingen die energiebedrijven zullen doormaken.
Klimaatakkoord
Het hoofd sustainability doelt op implicaties van het klimaatakkoord uit 2015. ‘Het heeft even geduurd voordat de markt begreep wat de consequenties van dat akkoord zullen zijn’, aldus Smith. ‘Eerder ging het voornamelijk over de betekenis van de klimaatdoelen zelf, terwijl binnen sectoren nu de vraag begint te leven wat dat dan betekent voor bedrijven. Vooral in de energiesector.’
Aanpalend zwelt volgens Smith de onzekerheid aan over de manier waarop overheden gaan handelen om de afgesproken wereldwijde klimaatdoelen te halen. ‘Ze hebben allemaal hun eigen individuele doelen of gaan die nog opstellen. Energiebedrijven weten daardoor niet of ze gereguleerd gaan worden en of subsidies in hun huidige vorm zullen blijven bestaan in de sector. Beleggers houden niet van die onzekerheid.’
Vooral bedrijven die olie produceren in hoge-risicogebieden, zouden weleens stevig afgestraft kunnen worden volgens Smith. ‘Verkenningen in het Noordpoolgebied, diepe boringen in de zee: hier is vaak sprake van een hoog break-even niveau en hoge emissies per productie. Zij kunnen als eerste geraakt worden.’
Het roer om
Volgens Lewis moeten olie- en gasbedrijven het strategische roer omgooien, willen ze toekomstbestendig zijn. Ze blijven hangen in hun traditionele denkwijze, tegen beter weten in. ‘Omdat ze gewend zijn aan jaarlijkse rendementen van 15 tot 20 procent, terwijl renewables 6 tot 8 procent halen. Een percentage onder de 10 procent vinden ze niet interessant. Maar weet je wat? Die 15 tot 20 procent gaan ze niet meer krijgen. En als jij als bedrijf niet duurzamer wordt, doet een ander het voor je en heb je niks. Ook geen 6 procent.’
Chesworth is niet zo pessimistisch over het toekomstperspectief van energiebedrijven. Als dit soort bedrijven erg goedkoop wordt, zullen beleggers weer terugkomen, is haar overtuiging. Daarnaast verwacht ze toenemende handel in de sector, door de waarde-eigenschappen van energie-aandelen. Daardoor kan de sector het goed doen in tijden van onzekerheid.
Lewis en Smith richten de blik liever op bedrijven in energie-opslag. Smith: ‘Deze sector groeit hard, en dat moet ook als we de duurzame doelen willen behalen.’
Lewis: ‘‘Als we accepteren dat klimaatverandering het belangrijkste risico is waar de wereld mee te maken heeft, dan wordt energieopslag de belangrijkste technologie van de toekomst. We moeten genoeg opslagcapaciteit hebben om zonne- en windenergie te bewaren op momenten dat we het niet nodig hebben, zodat we het kunnen distribueren als we het wél nodig hebben. Dan wordt je energiesysteem een kapitaalkostenindustrie. Een lage-risico-industrie.’