Rente blijft onlosmakelijk verbonden met pensioen en van het renterisico zijn we, ook in het nieuwe akkoord, nog lang niet af. Wel zal de manier veranderen waarop we dit risico afdekken. De focus verschuift naar de lange termijn.
Dit zegt Arjen Monster (foto), principal strategisch advies en LDI advies bij NN Investment Partners, in het kader van de nieuwe podcast-serie “Checklist voor het pensioenakkoord”. Het is het eerste interview in een serie van Fondsnieuws Institutioneel, waarin wordt gesproken met strategen en risk managers over belangrijke veranderingen op het gebied van de beleggingen.
‘Met het verdwijnen van uitkeringen lijkt ook het balansdenken te verdwijnen en daarmee de rol van de rente. Maar via de vervangingsratio komen beide echter weer terug’, stelt Monster in een gesprek met Fondsnieuws-redacteur Yvonne Schreuder. De vervangingsratio duidt op de verhouding tussen het pensioen en het salaris op pensioendatum. ‘In het nieuwe akkoord wordt nog steeds gestreefd naar een koopkrachtig pensioen van maximaal 75 procent van het gemiddelde loon na 40 opbouwjaren, of 80 procent na 42 opbouwjaren. Het belang van de rente is in het nieuwe contract wel duidelijk lager dan in het huidige contract.’
Projectierendement
In de uitkeringsfase wordt een zogeheten projectierendement gebruikt om de pensioenuitkering te bepalen; hoe lager dat rendement, hoe lager de uitkering. ‘Bij een projectierendement gelijk aan de marktrente plus een eventuele opslag, geldt nog steeds hoe lager de rente hoe lager het projectierendement en hiermee hoe lager de uitkering’, zegt de strateeg.
Omdat pensioengerechtigden volgens Monster behoefte zullen hebben aan een stabiel pensioen, moet er dus in die situatie nog altijd rekening gehouden worden met de marktrente. ‘Zeker in de uitkeringsfase, maar ook in de aanloop daar naar toe. Toepassing van een renteafdekking voor gepensioneerden compenseert hiermee het effect van een lager projectierendement en houdt de uitkering zo stabiel mogelijk.’
Daarnaast speelt renterisico, net als aandelen- en spreadrisico, een rol in de vorm van diversificatie in de opbouwfase om een goed gespreide beleggingsportefeuille te krijgen. ‘Het is niet voor niets dat er in de hoofdlijnennotitie onderscheid wordt gemaakt tussen een beschermingsrendement en een overrendement. Voor dit beschermingsrendement wordt gebruik gemaakt van de DNB (markt-)rentecurve.’
Renteafdekking op maat
Wat wel duidelijk verschilt van de huidige regeling is dat er niet langer sprake is van een uniforme renteafdekking voor alle deelnemersgroepen. Een positieve ontwikkeling volgens Monster.
’Omdat ouderen al veel meer kapitaal hebben opgebouwd hebben renteveranderingen op dit moment juist meer effect op hun pensioen dan bij jongeren. Jongeren hebben op hun beurt minder behoefte aan zekerheid en juist meer aan het opbouwen van een goede oudedagsvoorziening waarvoor relatief hogere rendementen noodzakelijk zijn. In het nieuwe contract kan per deelnemersgroep worden afgesproken in hoeverre er bescherming nodig is voor renterisico en wat de blootstelling is aan het overrendement.’
In de huidige uitkeringsregelingen is de nominale dekkingsgraad een belangrijke stuurvariabele waardoor er veel aandacht is voor de precisie van de mate van afdekking. Deze wordt in de regel met behulp van ALM-studies met een horizon van 15 jaar wordt vastgesteld. Die aandacht voor de hoogte van de afdekking is er ook omdat renterisico een heel belangrijke rol speelt in de vaststelling van het vereist eigen vermogen.
Dat laatste komt te vervallen, legt Monster uit. Hij verwacht dat de focus hiermee ook meer verschuift naar de echt lange termijn. Het belang van bijvoorbeeld het verwachte verlies in pensioenkapitaal op de lange termijn zal toenemen, waarmee er naar verwachting minder aandacht zal zijn voor korte termijn volatiliteit. Ook is het mogelijk meer aandacht te geven aan inflatierisico en behoud van koopkracht, wat met name van belang is voor de jongeren die nog ver van hun pensioen zitten.
Leeftijdssamenstelling leidend
De focus van het vermogensbeheer wordt meer vergelijkbaar met de huidige premieregelingen, waarbij in de opbouwfase een vermogen wordt opgebouwd dat vanaf pensioendatum wordt omgezet in variabel pensioen. Het beleggingsbeleid wordt op maat gemaakt, in lijn met de leeftijdssamenstelling van het fonds. In de verbeterde premieregeling gebeurt dit door een beleggingsbeleid vast te stellen per leeftijdsgroep en in het nieuwe contract door per leeftijdsgroep percentages te kiezen voor het hedgerendement en het overrendement.
Voor de invulling van het beleggingsbeleid zullen volgens Monster bestaande instrumenten zoals kasgeld, staatsobligaties en renteswaps de basis blijven vormen voor de renteafdekking. Maar er zijn ook andere asset categorieën die geschikt zijn voor de renteafdekking. Bedrijfsobligaties en hypotheken bieden bijvoorbeeld een aantrekkelijke spreadvergoeding in combinatie met een beperkt kredietrisico op de lange termijn. In het geval van een lagere renteafdekking neemt ook de behoefte aan onderpand af wat meer meer ruimte biedt voor dergelijke beleggingen.
Instrumenten zoals infrastructuurleningen, die momenteel een relatie fors VEV-beslag hebben, maar tegelijk een beperkt kredietrisico hebben, kunnen volgens Monster interessanter worden.
Hij besluit: ‘Pensioenfondsen moeten op portefeuilleniveau bepalen hoeveel beleggingsrisico ze willen lopen. Met het nieuwe akkoord ontstaat er meer vrijheid om het beleggingsbeleid in te richten, maar ook de bijbehorende verantwoordelijkheid om de beslissingen goed te onderbouwen.’