Begin 2016 onderzochten de econometristen van OHV Vermogensbeheer en Triple A Risk Finance de relatie tussen aandelenmarkten en de groei van geld in een economie. Inmiddels is er een jaar verstreken en staan de uitkomsten van de regressies nog fier overeind.
Dit betekent concreet dat Europese aandelen op basis van deze relatie het komende jaar tot anderhalf jaar een forse koerssprong kunnen maken.
In deze bijdrage voor Fondsnieuws geven de econometristen een update van de stand van zaken rondom de geldgroei in Europa en de mogelijke effecten hiervan voor de aandelenmarkten in het komende jaar.
‘De basisreden voor dit onderzoek kwam voort uit het belang van monetair beleid gevoerd door Centrale Banken. Het is een belangrijk mechanisme in het arsenaal van de Centrale Bankier. Door het toedienen of onttrekken van extra geld in het economisch systeem wordt de reële economie beïnvloed. Deze beïnvloeding zorgt indirect voor economische activiteit en heeft daarom haar weerslag op onder andere te verwachten toekomstige winsten van bedrijven. Dat laatste vertaalt zich in koersuitslagen op de aandelenmarkten.
Eerder onderzochten diverse economen de relatie tussen de groei van geld in relatie tot de aandelenmarkten. Voorbeeld hiervan is voormalig Fed-voorzitter Ben Bernanke die in 2004 onderzoek verrichte naar het monetaire beleid van de FED en de invloed hiervan op aandelenmarkten.
Bernanke richt zich in zijn artikel, genaamd “What explains the stock market’s reaction to Federal Reserve policy?”, daarbij op de invloed van verwachte en onverwachte renteveranderingen door de FED en de invloed hiervan op aandelenmarkten. Vooral onverwachte renteaanpassingen hebben een significant effect op deze markten, aldus de uitkomsten van het onderzoek. Verder wordt gesteld dat een ruimere geldhoeveelheid positief doorwerkt op aandelenmarkten.
Twee jaar na de publicatie van dit onderzoek trad Bernanke toe tot de FED als voorzitter en begon het tijdperk van geldverruiming in de Verenigde Staten. Inmiddels weten we hoe dat heeft uitgepakt voor de Amerikaanse aandelenmarkten.
Ander onderzoek gaat meer in op directe veranderingen van de geldhoeveelheid in relatie tot koersbewegingen op de aandelenmarkten. Dat is waar dit artikel ook op voortborduurt. Eric Sorensen schreef hierover in 1982 met een artikel over rationele verwachtingen en de impact van geld op aandelenmarkten in de Journal of Financial and Quantative Analysis.
Veel later in 2006 schreven economen Biniv Maskay en Margaret Chapman ook over de samenhang tussen geld en aandelenmarkten in de Verenigde Staten. Ons onderzoek richt zich op de Europese aandelenmarkten en de ECB. Daar is weinig onderzoek naar gedaan, ondanks de actualiteit van dit onderwerp.
We hebben de regressie gevoerd met variabelen als werkloosheid (U), consumentenvertrouwen (CC), Bruto Binnenlands Product (GDP) en de ruime geldhoeveelheid (DM). De figuur toont daarbij de invloed van de variabelen op de Stoxx 600.
Hier is goed te zien dat een stijgend consumentenvertrouwen en een hogere economische groei bijdragen aan een hogere aandelenmarkt. Het omgekeerde geldt voor werkloosheid, zodra die stijgt zien we lagere aandelenkoersen.
De variabele DM is de ruime geldhoeveelheid (M2) in de figuur en toont een opwaartse regressielijn. Aan de hand van deze regressie voor M2 toont deze een statistisch significant verband met een hoge mate van betrouwbaarheid in relatie tot de Stoxx 600. De andere variabelen hebben allen ook een significante invloed op de koersontwikkeling van aandelen in Europa.
Concreet houdt de uitkomst van het onderzoek in dat bij een verruiming van de geldhoeveelheid van 50 miljard euro daarvoor een opwaartse koersbeweging van 2 procent verwacht kan worden. Dat is min of meer gelijk aan de uitkomsten uit 2016 van het onderzoek.
Het stukje ‘voorkennis’ dat de belegger nu heeft is dat in 2017 de ECB met 780 miljard de geldhoeveelheid in de Europese economie verder omhoog gaat schroeven. Volgens onze uitkomsten kan dit de Europese Stoxx 600 met 20 tot 30 procent opwaarts beïnvloeden gedurende de komende 12 tot 18 maanden.
Klein voorbehoud hierbij is dat exogene factoren en andere mogelijke verklarende variabelen niet mee genomen worden in het onderzoek en derhalve de uitkomst van het onderzoek in de praktijk kunnen beïnvloeden.’