Het is mogelijk een vermogensrendementsheffing in te voeren die uitgaat van de daadwerkelijk behaalde rendementen. Dit is echter wel complex.
Dat schrijft staatssecretaris Wiebes in een brief aan de Tweede Kamer. In de brief schetst hij verschillende mogelijkheden om dit te doen.
De Kamer wil af van het fictieve rendement van 4 procent waarover nu nog vermogensrendementsbelasting betaald moet worden. Dit omdat spaarders dit rendement helemaal niet behalen.
Staatssecretaris Wiebes heeft daarom vorig jaar al aangekondigd het rendement waarmee gerekend wordt bij het bepalen van de vermogensrendementsheffing beter te laten aansluiten op de praktijk.
Vanaf 2017 wordt daarom met verschillende percentages gerekend die hoger worden naarmate het vermogen groter wordt. De percentages zijn echter nog altijd fictief.
Het rekenrendement voor vermogens tot 100.000 euro komt volgens de nu gepubliceerde stukken uit op 2,88 procent, dat voor vermogens tussen de 100.000 euro en 1 miljoen op 4,62 procent en dat voor vermogens van meer dan 1 miljoen euro op 5,42 procent.
De Tweede Kamer wil echter toe naar een systeem waarin over het daadwerkelijk behaalde rendement belasting geheven wordt.
Eerder zei de staatssecretaris dat dat vooralsnog onmogelijk was, maar hij beloofde wel dit nader te gaan onderzoeken.
De brief die hij nu geschreven heeft, gaat over de uitkomsten van dit onderzoek.
Hij beschrijft drie mogelijke varianten. Allereerst zijn dit belasting op vermogensaanwas en belasting op vermogenswinst.
‘Belasting op vermogensaanwas en belasting op vermogenswinst schelen slechts een paar letters, maar er zit een wereld van verschil tussen’, schrijft de staatssecretaris.
‘Laat ik een koersstijging van een aandeel als voorbeeld nemen: bij een vermogensaanwasbelasting moet belasting betaald worden als de koers van een aandeel aan het eind van het jaar gestegen is, ook al wordt het niet verkocht.
Bij een vermogenswinstbelasting wordt de koersstijging pas belast als het aandeel verkocht of op andere wijze vervreemd wordt. Dit kan vele jaren later zijn.’
In een derde variant wordt het rendement voor elke vermogenstitel over een belastingjaar achteraf forfaitair vastgesteld. Deze laatste variant komt minder tegemoet aan de wens daadwerkelijk behaalde rendementen te belasten, maar is daarentegen volgens Wiebes wel beter uitvoerbaar.