Hoewel ESG-ratings de prestaties van bedrijven op het gebied van duurzaamheid moeten beoordelen, geven ze vaak geen volledig - of zelfs accuraat - beeld. De scores focussen op de financiële risico’s voor bedrijven die slecht scoren op de verschillende duurzaamheidsthema’s. Terwijl de bredere impact die bedrijven hebben op mens en milieu niet altijd goed in kaart wordt gebracht. Daar komt echter snel verandering in.
In Europa wordt nu gehamerd op een zogenoemde “double materiality”. Er moet niet alleen over het financiële risico voor het bedrijf worden gerapporteerd, ook de omgekeerde oefening moet worden gemaakt: welke risico’s voor de omgeving houden de bedrijfsactiviteiten in.
Hoewel dit fundamenteel lijkt, gaat het niet om een aardverschuiving, maar eerder om het institutionaliseren van een bestaande situatie. Zogenoemde niet-financiële data zijn al een tijdje mainstream. Dit is ook niet enkel een Europees of Amerikaans gegeven: ook pakweg de Filipijnen heeft een duurzaamheidstaxonomie. Daarenboven is de opgelegde transparantie an sich geen oplossing voor de steeds reëlere impact van de klimaatverandering voor bedrijven.
Impact van niet-financiële factoren
Het veranderende klimaat veronderstelt een snelle herwerking van financiële modellen en de integratie van wat in eerste instantie niet-financiële data lijkt. Denk aan de locatie van een nieuwe fabriek. Door de klimaatverandering houden bedrijven veel meer dan enkele jaren terug rekening met potentiële overstromingen. Of omgekeerd: ze houden rekening met grote droogte. Denk aan een lage waterstand in rivieren in de zomermaanden. Die zorgde een paar jaar terug voor het afkoppelen van enkele Franse kerncentrales en potentiële stroomuitval vanwege een gebrek aan koelwater. Of neem de onbevaarbare Rijn waardoor fabrieken in Duitsland de aanvoer van grondstoffen zagen stokken.
Het is duidelijk dat niet-financiële datapunten zoals over de klimaatverandering uiteindelijk de financiële bottomline van een bedrijf impacteren. Volledige sectoren denken ondertussen op die manier. Die manier van denken blijft ook niet langer beperkt tot het eigen bedrijf, maar houdt meer en meer rekening met de impact het milieu.
Zo gebruiken oliebedrijven vandaag een zogenoemde “shadow price for emissions” om de kostprijs van een nieuw oliewinningsproject te berekenen. Op deze manier berekenen ze eigenlijk wat hun impact op het milieu gaat kosten. Vaak komen ze tot de conclusie dat een project op langere termijn niet rendabel is.
Ondanks de stevige retoriek lijkt het dan ook uitgesloten, dat zelfs Amerikaanse fondsbeheerders die niet-financiële datapunten uit hun analyse van ondernemingen zullen weglaten. Ze zullen misschien de term ESG niet meer in de mond nemen, maar uiteindelijk zal hun analyse, zeker op het gebied van milieu-impact, niet zo drastisch veranderen.
Ook biodiversiteit
Niet enkel voor klimaatverandering zijn rapporteringsstandaarden uitgewerkt. Zo werd op een VN-conferentie in 2022 het Global Biodiversity Framework (GBF) goedgekeurd, wat werd gepromoot als het “Akkoord van Parijs voor biodiversiteit”. Het GBF omvat vier resultaatgerichte doelen voor 2050 en daarnaast 23 actiegerichte wereldwijde doelen voor 2030.
De Europese Unie (EU) ontwikkelt haar eigen biodiversiteitsstrategie voor 2030 en nam herstel van biodiversiteit op in de Green Deal. De Corporate Sustainability Due Diligence (CSDD) vereist meer transparantie van bedrijven en hun wereldwijde toeleveringsketen, inclusief hun effect op de biodiversiteit.
Om bedrijven te ondersteunen bij het beoordelen van en rapporteren over hun impact op biodiversiteit, heeft het Global Reporting Initiative (GRI) de Biodiversity Standard ontwikkeld. In mei 2023 werden de Science Based Targets (SBT’s) voor natuur gepubliceerd. Dit initiatief is vergelijkbaar met de SBT’s voor klimaatverandering die onder fondsmanagers al ingeburgerd zijn.
Strenge controle
Toch is rapportage van de impact van niet-financiële factoren op de onderneming en haar omgeving alleen niet voldoende. Dat is het meest evident bij de CO2-uitstoot. Meer dan 90 procent van de bedrijven in de Amerikaanse S&P500-index publiceert ESG-rapporten, maar slechts 46 procent is op koers om zijn deel van de inspanning te leveren om de opwarming van de aarde niet meer dan 2°C te laten zijn (zoals in het Klimaatakkoord van Parijs is vastgelegd).
Studies hebben ook een positieve correlatie gevonden tussen hoge ESG-scores van dataproviders voor een onderneming én hoge niveaus van CO2-uitstoot en afval. In dezelfde lijn ontdekte een recent onderzoek dat 11 van de 33 klimaatfondsen die in Groot-Brittannië worden verkocht, investeren in olie- en gasbedrijven. Dit heeft particuliere beleggers doen twijfelen aan de waarde van ESG-ratings.
Nieuwe Europese regelgeving moet de discrepantie tussen een hoge ESG-score en vervuilende activiteiten voor één en hetzelfde bedrijf verhelpen. Om de nauwkeurigheid van duurzaamheidsverslaggeving op het niveau van financiële verslaggeving te brengen, voorziet de CSDD in een controle vereiste: vanaf 2026 worden de eisen almaar strenger. Is vandaag enige scepsis bij ESG-rapportage nog terecht, de nieuwe regelgeving lijkt daar op korte termijn een einde aan te maken.
Complexiteit van ESG-scores
In een serie artikelen onderzoekt Investment Officer de complexiteit van ESG-scores. In het eerste deel gingen we in op het gebrek aan standaarden en de uiteenlopende ESG-scores voor één en hetzelfde bedrijf. In de volgende afleveringen bekijken we nog de beoordeling op mens en maatschappij (Social) en goed bestuur (Governance) en besluiten we met een algemene conclusie.