bartdecock.png

Het Europese Hof van Justitie heeft op 30 januari uitspraak gedaan over de Belgische beurstaks die verschuldigd is op transacties via buitenlandse tussenpersonen (HvJ 30 januari 2020, C-725/18). Het Hof oordeelt dat de regeling niet strijdig is met het vrij verkeer van dienstverlening. Het Grondwettelijk Hof zal wel nog haar finaal oordeel moeten vellen. Dat schrijft Counsel Bart De Cock.

Historiek

Met ingang van 1 januari 2017 werd het toepassingsgebied van de Belgische beurstaks uitgebreid. Verrichtingen waren sindsdien ook onderworpen aan de taks wanneer het order daartoe werd gegeven aan een buitenlandse tussenpersoon door een natuurlijke persoon met gewone verblijfplaats in België of door een rechtspersoon voor rekening van een zetel of een vestiging ervan in België (nieuw art. 120, lid 2 WDRT). In het verleden was in principe geen beurstaks verschuldigd op verrichtingen uitgevoerd via een buitenlandse tussenpersoon.
Tegen deze nieuwe regeling werd een vernietigingsberoep ingesteld bij het Grondwettelijk Hof, wegens mogelijke strijdigheid met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel en de Europese vrijheden van dienstverlening en kapitaal. Aangezien de argumenten gedeeltelijk gestoeld waren op Europese wetgeving heeft het Grondwettelijk Hof bij arrest van 8 november 2018 enkele prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (arrest nr. 149/2018).

Hof van Justitie

De nieuwe regeling heeft tot gevolg dat Belgisch ingezetenen die beroep doen op een buitenlandse tussenpersoon de beurstaks zelf moeten aangeven en betalen (art. 126/2 WDRT), terwijl dit niet het geval is indien zij beroep doen op een Belgische tussenpersoon.
Voor het Grondwettelijk Hof en het Europees Hof van Justitie werd daarom geargumenteerd dat het voor een Belgisch ingezetene risicovoller, duurder en bezwarender is om gebruik te maken van een buitenlandse tussenpersoon dan van een Belgische tussenpersoon, waardoor het minder aantrekkelijk is om op een buitenlandse tussenpersoon een beroep te doen.

In eerste instantie volgt het Europees Hof deze zienswijze. Een Belgische ordergever is immers onderworpen aan een bijkomende aansprakelijkheid en aanvullende verplichtingen indien hij beroep doet op een buitenlandse tussenpersoon. Bijgevolg is er een verschil in behandeling dat Belgisch ingezetenen ervan kan weerhouden een beroep te doen op buitenlandse tussenpersonen. Hierdoor is het voor deze tussenpersonen moeilijker om hun diensten in België aan te bieden. 

Toch ligt er volgens het Hof geen schending voorligt aangezien de beperking wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang. Het Hof aanvaardt dat de Belgische regeling ertoe strekt de doeltreffendheid van de belastinginning en van de belastingcontroles te waarborgen en belastingontwijking te bestrijden. Bovendien stelt het Hof in haar overwegingen dat de maatregel doeltreffend is en beperkt is tot wat noodzakelijk is. Het Hof besluit dan ook dat de Belgische wetgeving niet strijdig is met het vrij verkeer van diensten (en hierdoor impliciet ook niet met het vrij verkeer van kapitaal).

Besluit

Het Grondwettelijk Hof zal finaal uitspraak moeten doen. In het vernietigingsberoep was ook nog opgeworpen dat de wetgeving strijdig is met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel. Daarover heeft het Grondwettelijk Hof tot op heden nog geen uitspraak gedaan.

Author(s)
Categories
Target Audiences
Access
Limited
Article type
Article
FD Article
No