DA1_8096.jpg

Er zijn veel redenen te bedenken waarom er in Nederland veel meer geïnvesteerd moet worden dan we nu doen. De eerste reden is een heel actuele. De Nederlandse economie zit in een recessie en de beste manier om een recessie te overleven is om veel te investeren in je eigen kracht voor de periode na de recessie. Misschien is dat op dit moment niet de beste reden.

De huidige pandemie- recessie is een heel bijzondere, waarin veel vraag kunstmatig is tegengehouden door de beperkende maatregelen, die snel zal opveren als de beperkingen worden versoepeld. Eigenlijk zien we dat nu al gebeuren.

Een tweede reden is dat we grootscheeps moeten investeren in de potentie van de Nederlandse economie om sterker te staan in de totaal veranderende setting van de wereldeconomie, met aan de ene kant de revolutie van het digitale tijdperk waardoor internationale digitale dienstverlening heel competitief gaat worden, en aan de andere kant de spanning en conflicten rondom de wereldhegemonie die mogelijk een rem zullen zetten op de wereldhandel zodat de open economie als de Nederlandse minder op de groeimotor van buiten kan rekenen.

Dit pleit zeker voor investeringen in kennis en R&D, van zowel overheid als bedrijfsleven. De denktank DenkWerk, waar ik deel van uit maak, komt volgende maand met een rapport over dit thema, en heeft een paar jaar geleden al eens becijferd dat de bij- en omscholing in digitale vaardigheden een jaarlijks bedrag van ongeveer 5 miljard euro zal vragen, ruwweg een verdubbeling van het huidige scholingsbudget voor werkenden.

Investeren in infrastructuur en woningen

Een derde reden om meer te investeren is de noodzaak om het energiesysteem, de woningvoorraad en de infrastructuur op te waarderen naar de vereisten van deze eeuw. Het ingenieursadviesbureau SWECO heeft in een recent rapport becijferd dat Nederland tot 2050, 900 miljard euro moet investeren in infra, woningen en klimaattransitie. Dat is dus 30 miljard per jaar. Ook anderen komen op bedragen die voor de komende decennia allemaal in de honderden miljarden euro lopen. Investeringen waar eigenlijk ook geen ontkomen aan is, zonder ons land weg te laten zakken in een moeras van permanente crisis en achterstand.

Een vierde reden is tegelijk ook een aanduiding van de investeringsruimte die er is. Nederland heeft al jarenlang een enorm overschot op de lopende rekening van tussen de 8 procent en 10 procent van ons BBP. Anders gezegd een nationaal spaaroverschot van die omvang, dus in de orde van 60 á 70 miljard euro per jaar. Veel internationale organisaties als de EU, de OESO en het IMF kijken daar heel kritisch naar. Het is een onevenwichtigheid die ook een omgekeerde onevenwichtigheid elders in de wereld uitlokt, en er wordt door deze organisaties op aangedrongen dat Nederland de lopende rekening meer in balans brengt. Een spaaroverschot nodigt natuurlijk enorm uit om te investeren. Dat geeft dan meer balans, en ook de ruimte om aan de andere drie investeringsredenen een gevolg te geven. 

Verantwoordelijkheid bedrijfsleven

Ons economisch stelsel zit zo in elkaar dat we het bedrijfsleven verantwoordelijk houden voor de eigen competitieve kracht. Dus mogen we ook verwachten dat het bedrijfsleven zelf flink gaat investeren in scholing, kennis en R&D. De wetenschap dat de wereldeconomie een grote disruptie doorloopt is niet alleen aan mij voorbehouden. Die leeft binnen het bedrijfsleven ongetwijfeld ook. 

Maar als het gaat om kennis ontwikkelen, richting geven, stimuleren van nieuwe economische clusters, subsidiëren van onrendabele onderdelen van een R&D proces, en natuurlijk al helemaal de versterking van de publieke fysieke structuur van Nederland kijken we wel naar de Nederlandse overheid. Dan zien we twee merkwaardigheden. De eerste is dat in de politieke arena helemaal niet over investeringen van honderden miljarden wordt gesproken. Integendeel, er is een nationaal groeifonds ingesteld van 20 miljard voor vijf jaar waar geen duidelijke politieke agenda aan is gekoppeld en dat via een onafhankelijke commissie met mondjesmaat wordt benut. De politiek zal dus veel actiever zelf met een omvangrijke investeringsagenda aan de slag moeten.

Merkwaardigheid

De tweede merkwaardigheid is de wijze waarop de overheid zijn investeringen financiert, namelijk uit de kas, onder het beslag van strakke uitgavenregels en saldobeperkingen. Zo worden de bestedingen uit  het zogenoemde infrafonds en ook het groeifonds in kastermen in de begroting vertaald. Een ander voorbeeld vormen de energietransitiemiddelen, zoals de SDE+ en ++, die rechtstreeks worden gefinancierd uit de energieheffingen die grotendeels neerslaan bij de Nederlandse consument. Investeringen die de consumptie afknijpen, dat is dan het effect.

Dat is niet bijster productief. Zo komen we niet van ons overschot op de lopende rekening af. Voor investeringen moet je kunnen lenen, dat is micro zo voor een bedrijf, dat is macro ook zo voor de overheid. Ik verwijs graag naar een IMF Working paper uit 2015 van Abiad et al. (WP/15/95) waarin wordt aangetoond dat het macro-economisch effect van publieke investeringen veel groter is als er voor wordt geleend in plaats van rechtstreeks op de belastingbetaler wordt verhaald.

Er is dus alle reden voor een Rijkskapitaaldienst waarop investeringen via leningen kunnen worden gefinancierd, buiten de lopende dienst van de begroting om. En misschien moet de EU ervan overtuigd worden dat dat niet alleen voor Nederland, maar het komende decennium voor alle lidstaten een goed idee is. Zeker om het EU-blok in de wereldeconomie sterk te houden.

Bernard ter Haar heeft als topambtenaar gewerkt op de ministeries van Financiën en SZW. Op dit moment is hij werkzaam bij ABDTopconsult van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Ter Haar schrijft maandelijks voor Fondsnieuws over de relatie tussen overheid en markt. 

Author(s)
Categories
Access
Limited
Article type
Column
FD Article
No