Mijn allereerste werkstuk op het ministerie van Financiën was het schrijven van een speech voor minister Ruding die hij zou houden voor de jaarlijkse ambassadeursconferentie in Den Haag. De strekking van het betoog was dat het voor Nederland heel belangrijk is dat de internationale politiek wordt geleid door regels en een internationale rechtsorde.
Grote landen denken het vaak zonder regels te kunnen en vertrouwen op hun machtsbasis. Nederland heeft die macht niet, maar wel een heel open economie die er zeer bij gebaat is dat alle landen zich gebonden voelen aan ordentelijke regels. Want daarmee kan veel onzekerheid in het internationale verkeer worden weggenomen.
Grote blokken strijden om de macht
Dat was in 1988, en die boodschap is nog steeds actueel. We zien het voor onze ogen gebeuren. Grote landen zetten volop in op hun economische of militaire macht. Internationale regels worden daaraan ondergeschikt gemaakt. Rusland heeft in de oorlog met Oekraïne ongeveer elke vorm van internationaal recht geschonden.
Maar ook de Verenigde Staten proberen de wereldeconomie naar hun eigen hand te zetten met importheffingen en binnenlandse subsidies. Dat land heeft daarmee inmiddels het functioneren van de Wereldhandelsorganisatie volledig lam gelegd. China probeert een nieuw stelsel van internationale regels te ontwerpen waarmee vooral de Chinese belangen zijn gediend.
De onzekerheid blijft
Door de huidige oorlogssituaties en door dit spel van de grootmachten is de internationale onzekerheid groot, en dat is niet goed voor de handel, behalve misschien de wapenhandel. Die onzekerheid zal de komende decennia ook niet kleiner worden, is mijn verwachting. De klimaatveranderingen gaan nog veel nationale rampen veroorzaken.
Het zwaartepunt van de wereldeconomie gaat geleidelijk wegschuiven bij wat wij het Westen noemen, vanwege de digitale en technologische transities, maar ook vanwege de vergrijzing in ons deel van de wereld. Het roept allemaal spanningen op waarvan we ook niet zeker weten of de politieke leiders daar beheerst mee om zullen gaan. Twijfel over dat laatste is legitiem als we in heel veel landen de erosie van het besef van het belang van de democratische rechtsstaat waarnemen.
Nederland moet zich inspannen voor internationale spelregels
Het zijn allemaal redenen die vragen om een heel zorgvuldige internationale opstelling van Nederland. Logischerwijs richt die opstelling zich op het versterken van de internationale orde, en op de versterking van het economische blok waarin Nederland participeert, zijnde de Europese Unie. Daar hoort ook bij het zelf volledig respecteren van de internationale spelregels. Zo goed mogelijk samenwerken met zo veel mogelijk landen helpt om deze doelen te verwezenlijken.
Als we langs die lat het Hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma van de huidige kabinetscoalitie beschouwen, scoort het kabinet een ernstige onvoldoende. Dit akkoord en dit programma blinken uit in het goede te zeggen en dat vervolgens vooral niet te doen. De teksten bevatten dus bijvoorbeeld mooie zinnen over het belang van een krachtige EU, en ondertussen is het briefje voor een Nederlandse opt-out al verzonden en wordt een noodwet ingeroepen om ook het Europese recht deels buitenspel te zetten.
Ontwikkelingssamenwerking is geen “hulp”
Een van de opmerkelijke dingen in de internationale opstelling van het huidige kabinet is het veranderen van de bewoording van “ontwikkelingssamenwerking” in “ontwikkelingshulp” en de grote bezuiniging die daarop is afgekondigd. Dat is op alle mogelijke manieren onverstandig en het is dan ook merkwaardig dat hierover geen nationaal debat is ontbrand.
Allereerst heeft Nederland zich gebonden aan de afspraak om 0,7 procent van het bnp aan ontwikkelingssamenwerking te besteden. Die afspraak wordt weliswaar al jaren op zijn minst nogal creatief ingevuld, met onder andere de bekostiging van vluchtelingenopvang in Nederland, en wordt ook door andere landen niet heel serieus ingevuld. Maar het is wel degelijk van belang voor de geloofwaardigheid van het internationale stelsel.
Veel van de Nederlandse ontwikkelingsbudgetten worden besteed in Afrika. Vanuit het langetermijn- en economische perspectief is dat ook heel verstandig. Afrika zal de komende decennia stevig groeien, zowel in bevolking als in kracht van de economie. Er is nog weinig blokvorming, dus de Afrikaanse landen hebben net als Nederland baat bij een goed functionerend stelsel van internationale afspraken. Dat werd de afgelopen weken nog geïllustreerd bij de stemming in de Verenigde Naties over een vernieuwingspakket, waar de Afrikaanse landen met succes een Russische poging tot demontering van dit pakket blokkeerden.
Afrika heeft alle belang bij een modernisering van de internationale instituties zoals de VN, het IMF en de Wereldbank. Goede bilaterale afspraken met Afrikaanse landen kunnen onze economische banden versterken en ook helpen de pijn in onze arbeidsmarkt die het gevolg is van de vergrijzing enigszins te verlichten, op een manier dat ook de Afrikaanse landen er zelf van profiteren.
Kortom, Afrika – en dat geldt ook voor delen van Azië – heeft misschien steeds minder “hulp” nodig, maar een goede samenwerking is een gezamenlijk belang. Ik hoop daarom van harte dat het nationale debat over het belang van het behoud van de ontwikkelingssamenwerking alsnog ontbrandt.
Bernard ter Haar heeft als topambtenaar gewerkt op de ministeries van Financiën en SZW. Op dit moment is hij bestuurder bij NLFI. Ter Haar schrijft maandelijks voor Investment Officer over de relatie tussen overheid en markt.