Je ziet het vaak pas als het te laat is. Misschien weet u het nog: in 2008 presenteerde de Commissie Bakker een reeks voorstellen om het arbeidsaanbod te vergroten. De commissie voorzag namelijk dat de beroepsbevolking tussen dat moment en 2040 met een miljoen mensen zou afnemen. Maar het rapport werd snel vergeten. We kregen een kredietcrisis en daarna een eurocrisis en Nederland liep mede dankzij strenge bezuinigingen een flinke achterstand in de economie op, met een arbeidsmarkt die een flinke reeks jaren werkloosheid liet zien. Helemaal niet de structurele krapte die Bakker voorzag.
Inmiddels is het beeld omgeklapt en zien we wel degelijk de krapte op de arbeidsmarkt weer terug. Het beeld voor 2040 is er ook weinig rooskleuriger op geworden. Dat laten het DenkWerk-rapport “Migratie als motor” van vorig jaar en het rapport “Gematigde groei” van de Staatscommissie Demografie van begin van dit jaar zien.
Weliswaar is dankzij de verhoogde AOW-leeftijd, de toegenomen arbeidsparticipatie en een aanzienlijke instroom van arbeidsmigranten het huidige beeld dat het totaal aantal gewerkte uren in 2040 ongeveer constant kan blijven ten opzichte van nu, maar de onderliggende verdeling op de arbeidsmarkt schuift aanzienlijk. Want de zorgvraag in Nederland gaat enorm toenemen door het steeds grotere aantal 80-plusser. Als de zorgvraag volledig wordt geaccommodeerd, de publieke diensten intact blijven en de politiek bij het voornemen blijft om de arbeidsmigratie te beperken, is er voor de private sector in 2040 een miljoen mensen minder beschikbaar, aldus de analyse van DenkWerk.
Import van werkenden wordt moeilijker
De huidige krapte op de arbeidsmarkt wordt dus nog veel krapper. Het wordt vechten om personeel. Dat geldt voor vrijwel elke sector, en ook tussen de publieke diensten en de private sectoren gaat een flinke spanning ontstaan. Dat gaat een aantal effecten hebben, waar we maar beter met spoed over na kunnen denken.
De oplossing van de afgelopen jaren was om arbeid te importeren. Nederland heeft steeds meer laaggeschoold werk laten verrichten door met name arbeidsmigranten uit Oost-Europa. De vraag is of dat een handige oplossing was. Dat laaggeschoolde werk heeft niet veel toegevoegd aan onze (brede) welvaart, en de oplossing is ook zeker niet bestendig, omdat de vergrijzing in heel Europa toeslaat en de gemakkelijke import van werkenden uit het Oosten op zal drogen.
Ook het tekort aan hoogopgeleide mensen werd de laatste jaren vanuit het buitenland opgevuld. Nederland leidt al jaren te weinig technisch geschoolde mensen op, en dat gaat de komende jaren ook niet beter worden. De resulterende schaarste aan hooggeschoold personeel delen we met onze mede EU-leden. Die geschoolde werknemers zijn in de nabije omgeving van Europa dus ook niet meer te vinden, en zullen van steeds verder moeten komen. De EU-landen zullen bijna onvermijdelijk ook in het buitenland moeten vechten om goede mensen binnen te kunnen halen.
Arbeid wordt duurder
Werkenden zullen hun schaarste natuurlijk steeds meer gaan uitbaten. De prijs van werk zal stijgen. We zien dat nu al ontstaan in kraptesectoren zoals de zorg, waar de loonstijging sneller gaat dan gemiddeld in de rest van de economie.
Recent vragen werkenden in diverse sectoren bijvoorbeeld ook om meer permanente vroegpensioenregelingen. Vanuit de onderhandelingsmacht die de schaarste met zich meebrengt, is dat niet onbegrijpelijk, maar het is wel een riskante ontwikkeling, omdat het de schaarste aan werkenden alleen maar vergroot. Hier lopen micro- en macrobelangen duidelijk uit elkaar; er zijn slimmere micro-oplossingen nodig om de macrobelangen te borgen.
Export van werk kan verdienvermogen bedreigen
Als de import van werkenden moeilijker wordt, en werk ook een steeds hogere prijs vraagt, zal ook de export van werk gaan toenemen. Bedrijven gaan vertrekken naar plekken in de wereld waar de arbeidsmarkt schaarste zich veel minder laat voelen. Dat heeft voordelen, omdat het de druk op de Nederlandse arbeidsmarkt verlicht. Sommige sectoren kunnen we vrij gemakkelijk laten gaan, zeker die die toch al volledig op arbeidsmigranten draaien.
Maar er is ook een risico voor het resterende verdienvermogen van ons land. De vraag is vooral welke bedrijven gaan vertrekken. Als het bedrijven zijn met laaggeschoold werk is dat een veel minder grote aanslag op de Nederlandse economie dan wanneer een hoogtechnologisch bedrijf zou vertrekken.
Naar welke economie zijn we op weg?
Er is nog maar heel weinig nagedacht over welk beleid gevoerd zou moeten worden om sturing te kunnen geven aan de import van werkenden of de export van werk. Een gezonde samenstelling van deze import en export is echter van groot belang voor de bepaling van welke economie Nederland straks zal kennen, en welk verdienvermogen dat oplevert.
Er is ook nog een andere belangrijke route om de arbeidsmarkt schaarste te verlichten, en dat is door maximaal in te zetten op de verhoging van de arbeidsproductiviteit. Middelen daarvoor zijn heel goed onderwijs - niet alleen voorbereidend, maar ook tijdens het arbeidzaam leven - vooraanstaande research en ontwikkeling, een fijn werkklimaat en het maximaal benutten van de mogelijkheden van het nieuwe digitale tijdperk. Ook deze middelen vragen een aanzienlijke scholingsinspanning op alle niveaus om het doel, een hogere productiviteit, te kunnen bereiken. Maar om in een vechtmarkt aan goede mensen te komen, is zo’n flinke inspanning onvermijdelijk.
Bernard ter Haar heeft als topambtenaar gewerkt op de ministeries van Financiën en SZW. Op dit moment is hij bestuurder bij NLFI. Ter Haar schrijft maandelijks voor Investment Officer over de relatie tussen overheid en markt.