Daan Zebel
Daan Zebel

Afgelopen tijd is er veel gesproken over de risico’s voor financiële stabiliteit door private credit. Verschillende toezichthouders stellen daarom dat deze sector regulering nodig heeft. Dit past in een trend: er dreigt een misstand binnen de financiële sector en de overheid volgt met een regelreflex.

Christine Lagarde, president van de Europese Centrale Bank, bepleitte bij het afscheid van Klaas Knot voor meer toezicht op niet-banken. Hoewel het de taak is van toezichthouders om te waarschuwen voor risico’s, vormt de regelreflex in zichzelf óók een risico. Want dezelfde overheid die hier in de regelreflex schiet, wil ook dat onze economie meer toegang krijgt tot niet-bancair krediet.

Om de regelreflex in toom te houden, is enige nuance nodig. Het omvallen van auto-onderdelenbedrijf First Brands in de VS, dat haar niet-bancaire financiering niet meer kon terugbetalen, illustreerde dat ook private-creditpartijen risico’s lopen en niet immuun zijn voor misstanden. Maar of het antwoord, zoals Lagarde stelt, gezocht moet worden in verzwaarde regels voor niet-banken die betrokken zijn bij bancaire activiteiten, behoeft meer denkwerk.

De Alternative Investment Fund Managers Directive (de AIFM-richtlijn) reguleert in Europa private credit al zwaarder dan in de VS. Zo moeten deze fondsbeheerders in Europa intensiever gebruikmaken van instrumenten om hun liquiditeitspositie te bewaken, en hebben zij strengere limieten voor het gebruik van vreemd vermogen. Amerikaanse fondsen waar investeerders niet tussentijds uit kunnen stappen, kennen in de VS vaak niet eens een limiet aan vreemd vermogen.

No risk, no glory

Zwaardere regulering in een reactie op wat misgaat in de VS, is dus niet op voorhand logisch en kan de ambitie om de Europese economie van meer niet-bancair kapitaal te voorzien, ondermijnen. Volgens de Europese Commissie is ongeveer 60 procent van de scale-ups Noord-Amerikaans en slechts 8 procent Europees, mede omdat zij dáár wel en hier niet aan geld komen. De opdracht van de overheid is om ook na te denken over het economische risico dat achter die cijfers schuilgaat. De Europese economie fossiliseert.

Banken kunnen en mogen niet voorzien in het kapitaal dat scale-ups nodig hebben. Meer risicodragend kapitaal komt er pas als we anders gaan denken over risico. No risk, no glory. Toezichthouders moeten daarom door het nieuwe kabinet mede verantwoordelijk worden gemaakt voor het economisch vestigingsklimaat. Europa hoeft geen kloon te worden van de VS, maar ook geen schim. Laten we daarom zoeken naar een optimum dat niet-bancaire financiering zoals private credit de ruimte geeft waar mogelijk, en gericht en gedoseerd grenzen stelt waar nodig. Dat roept de vraag op waar het voornaamste risico dan zit, en wat het voornaamste verschil is met banken.

Verhouding geleend en uitgeleend geld

Het antwoord op die vraag begint met de stelling van de Financial Stability Board (FSB) die waarschuwt dat niet-bancaire financiering een bron van financiële instabiliteit vormt als zogenaamde ‘krediettransformatie’ plaatsvindt of als er veel gebruik wordt gemaakt van geleend geld. Met andere woorden: wat is de verhouding tussen geleend en uitgeleend geld? Dit raakt direct aan de kern van het verschil tussen banken en niet-banken.

Banken ‘transformeren’ deposito’s van klanten of kortlopende leningen van andere banken in langlopende leningen die zij verstrekken aan ondernemingen. Er zit zodoende een ‘mismatch’ tussen de looptijd en de opeisbaarheid van de financiering van een bank (het geleende geld) en de looptijd en opeisbaarheid van de leningen die de bank verstrekt (het uitgeleende geld). Dat kan  een risico vormen. Niet-banken financieren zichzelf op hun beurt grotendeels met eigen vermogen van investeerders en lenen dit geld weer uit. In dat geval is dus geen sprake van ‘krediettransformatie’, tenzij een bank geld uitleent aan een private credit fonds.

Er wordt hoe dan ook veel minder gebruikgemaakt van geleend geld. De risico’s die ontstaan in de bancaire sector verschillen van de risico’s die ontstaan door niet-bancaire financiering. Zij moeten daarom ook niet op dezelfde wijze behandeld worden door de toezichthouder. De vermogensverschaffers zijn immers grotendeels investeerders, en een investering kan minder waard worden.

De investeerder in een private-creditfonds loopt anders dan een depositohouder bij een bank geen risico op een bankrun. Het private-creditfonds hoeft immers niet net als een bank deposito’s of kortlopende leningen terug te betalen. Het is inherent aan een belegging dat deze minder waard kan worden en er anders dan bij een bank geen garanties zijn.

Als de toezichthouder anders wil kijken naar banken die zélf gaan beleggen in private credit fondsen is dat één ding. Daarmee aannemen dat alle niet-banken gereguleerd moeten worden als bank, zou Nederland en Europa onnodig afsnijden van het risicodragend kapitaal dat onze economie zo hard nodig heeft. Gooi dus het kind niet met het badwater weg!

Daan Zebel is Manager Regulatory Affairs bij de Dutch Fund & Asset Management Association (DUFAS). Dit is een ingezonden opinie-bijdrage.

Author(s)
Categories
Access
Members
Article type
Column
FD Article
No