Democratie is een bestuursvorm waarbij de burgers hun volksvertegenwoordiging kiezen. Het aantal varianten om dat vorm te geven is onbeperkt en er zijn geen twee landen in de wereld die het op precies dezelfde wijze hebben gedaan. Doorgaans ligt in de grondwet vast wat de regels zijn. Dat zorgt voor continuïteit, maar maakt het ook lastig om veranderingen en moderniseringen door te voeren.
In de Verenigde Staten is het inrichten van een democratisch stelsel begonnen met de onafhankelijkheids- verklaring. De definitieve versie daarvan is op 4 juli 1776 vastgesteld en die dag wordt daarom aangehouden als de start van de Verenigde Staten van Amerika. Al snel na het einde van de onafhankelijkheidsoorlog in 1783 was al duidelijk dat het niet zou werken als bijna alle macht bij de individuele staten zou blijven liggen en dat er een overkoepelende federale bestuurslaag moest komen.
De structuur van de grondwet
In 1787 namen de “founding fathers” - 56 witte, welvarende en in meerderheid slaven bezittende mannen - de taak op zich om een grondwet op te stellen. Doel was een bestuurssysteem op te zetten dat krachtig zou zijn, maar niet tiranniek zou kunnen worden. Ook wilde men vermijden dat een meerderheid gemakkelijk de minderheid zou kunnen wegdrukken. Het eindresultaat was de grondwet die niet gehinderd door bescheidenheid begint met de woorden “We the people of the United States”.
In 1789 werd de federale regering operationeel en werd George Washington de eerste president. In de grondwet wordt alle wetgevende macht gegeven aan het Congres, dat bestaat uit de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Alle 50 staten hebben twee senatoren en een aantal afgevaardigden op basis van het aantal inwoners. Senaat en Huis zijn gelijkwaardig en beide moeten wetten goedkeuren. Deze opzet zorgt ervoor dat staten met een grote bevolking niet hun wil kunnen doordrijven. In de praktijk maakt deze structuur het echter wel lastig om wetgeving goedgekeurd te krijgen.
Poging tot manipulatie
In 1911 is het aantal leden van het Huis van Afgevaardigden gefixeerd op 435 (plus 6 niet-stemgerechtigde leden namens DC, Puerto Rico en de overzeese gebieden). Voor de verdeling over de staten, met een minimum van één, worden de gegevens gebruikt van de volkstelling die iedere 10 jaar - de meest recente was in 2010 - wordt gedaan. Iedereen die doorgaans op één adres woont wordt geteld. De huidige regering onder leiding van presidnet Trump wilde een vraag naar de nationaliteit toevoegen aan de volkstelling van 2020. Dit om te vermijden dat het aantal niet-Amerikanen de verdeling beïnvloed, maar het Hooggerechtshof heeft dat geblokkeerd.
Na iedere volkstelling moeten de staten de grenzen van de kiesdistricten opnieuw vaststellen, waarbij het aantal inwoners per district ongeveer gelijk moet zijn (in 2010 bijna 710.000). Zij mogen dat ook op andere momenten doen en hebben veel vrijheid en gebruiken die ook om met een passende indeling een partij een grotere kans op zetels te geven (het zogenoemde gerrymandering). De staten mogen zelf bepalen wie er stemrecht heeft en de eerste decennia waren dat doorgaans alleen blanke onroerend goed bezittende mannen.
Leden van het Huis van Afgevaardigden worden ieder even jaar in november gekozen, moeten minimaal 25 jaar zijn, 7 jaar staatsburger zijn en wonen in de staat die ze vertegenwoordigen. Californië heeft met 53 afgevaardigden het grootste aantal; zeven staten hebben maar één vertegenwoordiger. Senatoren worden voor 6 jaar gekozen en iedere twee jaar wordt een derde van hen voor de Senaat gekozen. Iedere staat kiest dus met een interval van 2 of 4 jaar één van zijn senatoren, die minimaal 30 jaar moet zijn.
‘Swing states’
Na de presidentverkiezingen van dinsdag 3 november komt het Electoral college, dat bestaat uit 538 personen, bijeen om de president te kiezen. Die 538 is de som van het aantal Congresleden plus drie voor Washington DC. Ook hier een bonus voor de staten met minder inwoners. Alle ‘electors’ van een staat gaan naar de kandidaat die de meeste stemmen heeft gekregen (twee kleinere staten doen het net iets anders). De ‘electors’ worden verondersteld allemaal op deze kandidaat te stemmen. Dat gaat niet altijd goed, want in 2016 schreven maar liefst zeven een andere naam op.
In veel staten heeft één van de twee grote partijen een relatief zekere meerderheid. De uitslag van de President’s verkiezingen wordt dan ook vooral bepaald in de staten waar dat niet zo is, de zogenoemde ‘swing states’. In 2016 bracht iets meer dan 60 procent van de Amerikanen boven de 17 jaar zijn stem uit. Hillary Clinton kreeg 65,7 en Trump 62,7 miljoen stemmen, maar Trump won met een meerderheid van 78.000 stemmen echter in de swing states Pennsylvania, Michigan en Wisconsin en kreeg daardoor alle 46 ‘electors’ van die staten en dat bracht zijn totaal aantal op 306 in het Electoral College. Conclusie: het wordt andermaal zeer spannend in november.
Dirk de Jong is financial markets consultant. Eerder was hij directievoorzitter van HSBC Investment Bank.