
Vergeleken met Japan heeft Nederland zestien keer zo veel (zwaar gesubsidieerde) windmolens. Japan en Korea doen hun best met CO2-beleid, maar zijn voorzichtiger met subsidies. Daarom blijft energie in die landen veel goedkoper dan bij ons of in Duitsland. Dat vergroot de kans dat de industrie overleeft. Nederland moet veel voorzichtiger worden met de kosten van het CO2-beleid.
Net teruggekeerd uit Japan. De benzine kost daar 1,10 euro per liter. De Purchasing Managers Index voor Japan loopt volgens Trading Economics op tot 49.40 in maart. Niet geweldig, maar oké vergeleken met Duitsland (46.00 in maart) waar de benzine 1,70 tot 1,80 euro kost. We kunnen van Japan leren hoe een land klimaatbeleid serieus neemt, maar voorzichtiger blijft met belastingen en accijnzen.
Een toeristische blik uit het raam van de Shinkansen bevestigt die voorzichtigheid. 476 kilometer van Tokyo naar Kyoto, en misschien heb ik door de snelheid een of twee windmolens in het landschap gemist, maar misschien ook niet. Per miljoen inwoners heeft Nederland nu zestien keer zo veel windmolens als Japan. En er staat nog geen enkele Japanse (en Koreaanse) windmolen zwaar gesubsidieerd in de zee. Zo spaart Japan op kostbare subsidies en dat is maar goed ook, want de Japanse auto-industrie gaat het net zo goed lastig krijgen als de Duitse.
Wij zouden alles bij elkaar van Japan kunnen leren hoe een rijk land kan bijdragen aan minder CO2 zonder tegelijkertijd de economie te verwoesten.
Het CO2-beleid in Nederland heeft ernstig geleden onder minister Rob Jetten met zijn uitspraak dat hij niets wilde horen over de kosten, en lijdt nog steeds onder instanties als het PBL die volgens mij blind zijn voor kosten-baten analyses en hoogleraren zoals Jan Rotmans (EUR), de man die de absurde uitspraak deed: “Hoe snel het ook gaat, het moet altijd nog sneller.”
Nederland heeft ankers nodig voor het CO2-beleid en die kunnen niet uitsluitend van het financieringstekort komen. Zelfs wanneer dat binnen de grenzen blijft – en dat zal wel lukken met een VVD-minister die daar zijn reputatie aan verbindt – heeft de overheid nog te veel mogelijkheden om met accijnzen, energieprijzen, netwerkkosten en andere lasten een extreem CO2-beleid te financieren.
We kunnen benzineprijzen, en prijzen van gas en elektriciteit, vergelijken met die in landen als Japan en Zuid-Korea om een gevoel te krijgen voor wat economisch mogelijk is voor rijke landen met dure arbeid en geavanceerde industrie. Als Nederland zich niet spiegelt aan zulke landen en niet voorzichtiger wordt met de kosten van het CO2-beleid, dan is er inderdaad geen kans meer dat wij blijven voldoen aan de normen van het verdrag van Parijs, laat staan aan “netto nul” in 2050. Maar dan is er wel een betere kans dat wij onze economie in stand houden. Bedenk dat President Trump officieel het verdrag van Parijs heeft afgezworen, omdat hij goedkope energie wil, maar dat alle andere grote landen als China, India, Indonesië, Brazilië in feite dezelfde afweging hebben gemaakt.
Japan, Korea en Nederland zijn nog ambitieus met hun CO2-beleid, maar moeten oppassen. Van elkaars ervaringen kunnen ze leren hoe een uittocht te voorkomen van hun bedrijven naar al die landen met goedkopere energie.
Eduard Bomhoff is voormalig hoogleraar monetaire economie en was in het verleden bestuurder bij twee grote pensioenfondsen.