De ranglijsten van de verwachte rendementen worden al jaren aangevoerd door aandelen uit de opkomende markten. De stijging van de welvaart, de hoge winstgroei en de hoge volatiliteit zouden een hoger aandelenrendement tot gevolg moeten hebben. Toch vallen de rendementen al jaren tegen, om vervolgens in een korte periode een sterke inhaalslag te maken.
Juist deze krachtige en snelle omslag, maakt niet beleggen in deze regio risicovol en creëert (tot nu toe terecht) een fear of missing out.
In het vierde kwartaal komen veel vermogensbeheerders met rendementsramingen voor de lange termijn. Deze zijn van belang voor de haalbaarheid van de langetermijndoelstellingen voor pensioenfondsen en particuliere beleggers. Wanneer de rapporten over de afgelopen jaren worden bekeken, staan de opkomende markten steevast bovenaan de lijstjes. De verwachte rendementen voor deze categorie liggen ruim boven die van de ontwikkelde markten.
Een andere conclusie uit de rapporten is dat Amerikaanse aandelen een voorschot hebben genomen op de toekomstige rendementen. Deze regio zal de komende jaren naar verwachting de laagste rendementen binnen aandelen behalen. Aangezien deze verwachtingen voor de lange termijn gelden, kunnen we deze uitgangspunten niet op basis van de gerealiseerde rendementen over een korte termijn beoordelen. Kijken we echter langer terug, dan blijkt dat de verwachtingen voor de Verenigde Staten al langdurig te laag zijn en die voor de opkomende markten over een groot aantal perioden te hoog.
Wat opvalt is dat opkomende markten lange perioden kunnen achterblijven bij de andere aandelenindices, maar door een enorme rally in één klap de andere indices inhalen en achter zich laten. Zo bleven de opkomende markten in twee perioden van tien jaar nagenoeg onveranderd, maar presteert het sinds het ontstaan van de index in 1987 met een rendement van 7,6 procent per jaar wel beter dan de wereldindex.
Sinds 2009 blijft de index weer enorm achter. Niet alleen over de jaren heen is de volatiliteit hoog, ook binnen een jaar is sprake van een grote volatiliteit. Gemiddeld genomen daalden de koersen tijdens een kalenderjaar tussentijds meer dan 20 procent. Toch werden ondanks deze tussentijdse dalingen gedurende het jaar, 18 van de 32 jaren positief afgesloten.
De outperformance van de opkomende markten werd dus in relatief korte perioden behaald. Het missen van die korte periode kan daardoor enorm veel rendement kosten. Dat betekent dat een belegger, meer dan bij andere categorieën, óf heel veel geduld moet hebben, óf moet proberen te timen met het risico dat dit verkeerd uitpakt.
Teruggaand naar de analyses met de verwachtingen voor de lange termijn, blijken deze dus weinig bruikbaar om het koersverloop op korte termijn in te schatten. Voor het doel van de data bieden deze analyses wel goed houvast en zijn zij essentieel voor de berekeningen van de haalbaarheid van de beleggingsdoelstellingen.
Wat dat betreft laat deze conclusie zich vergelijken met de ontwikkeling van de Shiller koers-winstverhouding, die de waardering over een cyclus van tien jaar weergeeft, gecorrigeerd voor inflatie. Voor de lange termijn geeft deze index een goed beeld van de relatieve aantrekkelijkheid van de aandelenmarkt en geeft het aan of de belegger op termijn met tegenwind kan worden geconfronteerd. Voor market timing werkt het model niet, maar daar is het ook niet voor bedoeld.
Ineke Valke is senior investment strategist bij Rabobank.