Het oplossen van extreme ongelijkheden en stagnerende lonen vormt de sleutel tot de handelsoorlog tussen de Verenigde Staten en China. De lopende rekeningen van beide grootmachten tonen aan dat het tijd is om sluimerend politiek momentum om te zetten in beleid.
De lopende rekening van een land is de som van de handelsbalans (export min de import van goederen en diensten), het factorinkomen (saldo van rente- en dividendbetalingen) en overdrachtsbetalingen (bijv. ontwikkelingshulp en overboekingen naar buitenlandse familie). Tegen de achtergrond van deze rekeningen kijken we naar benodigde (politieke) keuzes.
Verenigde Staten
Het tekort op de Amerikaanse lopende rekening was eind vorig jaar gedaald tot 3 procent van het bruto binnenlands product (BBP) vergeleken met 3,8 procent eind 2022. Voor deze verbetering van de handelsbalans hoeven we niet ver te zoeken: de olie- en gasuitvoer steeg met 16 procent, mede dankzij de Europese invoer van vloeibaar aardgas (LNG).
De VS kende tussen 1980 en nu een gemiddeld tekort op de lopende rekening van 2,7 procent (bron: US Bureau of Economic Analysis). Het buitenland financierde al die jaren de Amerikaanse tekorten dankzij de dollar. De hoge liquiditeit en de wereldwijde inzetbaarheid als betaalmiddel voor alle goederen en diensten maakten de reservemunt een unieke troef die de VS immuniteit gaf tegen schuldopbouw. De Federal Reserve kon naar eigen belang dollars bijdrukken met veel staatsschuld als gevolg. Wie koopt die schulden, en voor hoelang nog?
China
China is één van de grootste dollarbezitters ter wereld. Het kent een overschot op zijn lopende rekening van 1,5 procent van het BBP. In dezelfde periode van 1980 tot nu was het gemiddelde 2,1 procent, maar dit geeft een vertekend beeld. In 2007 stond deze indicator namelijk op 10 procent om te dalen tot dicht bij 0 procent in 2018.
Met bijna 900 miljard dollar Amerikaans overheidspapier houdt China ongeveer 12 procent van de staatsschuld en komt daarmee op de tweede plaats na Japan (bron: U.S. Department of the Treasury).
Hoe beide landen verstrengeld geraakten
Na de hervormingen door Deng Xiaoping vanaf de jaren tachtig, onder de noemer “reform and opening-up”, werd China de fabriek van de wereld en vond het gretige buitenlandse afzetmarkten in onder meer de VS. De Amerikaanse industrie verloor flink terrein aan de goedkopere Chinese producten.
En hiermee komen we bij het gezamenlijke pijnpunt van de VS en China: extreme ongelijkheden en stagnerende lonen. De Amerikaanse consument gaat immers al jaren gebukt onder een stagnerend reëel inkomen, waarbij de negatieve trend fors verslechterde na de bankencrisis in 2008. Goedkope Chinese producten waren dus meer dan welkom. Ondertussen veranderden Amerikaanse industriële gebieden in arme regio’s met hoge werkloosheid.
Ondanks de nationale rijkdom leeft vandaag nog 11 procent van de Amerikaanse bevolking in extreme armoede, met een gemiddeld inkomen beneden de 15.000 dollar per jaar (bron: Statista). Ter illustratie: de laagste 20 procent van de inkomens neemt 9 procent van de consumptie voor zijn rekening vergeleken met 40 procent door de bovenste 20 procent. De ongelijkheid is daarmee de hoogste van de G7-landen. De rijkste 1 procent van de bevolking heeft meer dan 40 procent van de rijkdom in de VS. Meer koopkracht zal de bevolking helpen om bijvoorbeeld duurdere Amerikaanse producten te verkiezen boven goedkopere Chinese en dat zal het tekort op de handelsbalans reduceren.
Bedrijven en consumenten ontvingen tijdens de Covid-periode overheidssteun, waardoor de schuld van de VS opliep tot 123 procent van het BBP van 54 procent in 2001 en 100 procent net voor de pandemie. Men verwacht dat het begrotingstekort onder gelijkblijvend beleid volgend jaar oploopt tot 7 procent van het BBP. De consument zit vandaag opnieuw op het tandvlees en zelfs hogeropgeleiden hebben regelmatig twee jobs. Ondertussen werd in de VS nauwelijks nog geïnvesteerd in infrastructuur en gezondheidszorg.
Een aantal zaken in de VS moet fundamenteel veranderen. Belastingen voor de welgestelden en bedrijven moeten omhoog, het digitaal kapitalisme moet worden aangepakt, de laagste inkomens moeten meer ondersteund worden en het onderwijs moet beter toegankelijk worden. Deze zaken vinden steeds meer ingang bij Amerikaanse sleutelfiguren, zowel bij de Democraten als de Republikeinen.
Productieve investeringen (wegen, onderwijs, gezondheidszorg) dienen heropgestart te worden middels schuldfinanciering door de overheid. Investeren in onderwijs is de basis van alles: het leidt tot meer burgerzin, hogere lonen, meer uitvindingen, enz. Het kwijtschelden van studieschulden is alvast een goede zaak.
Werk aan de winkel
De schuldenopbouw in de VS was enkel mogelijk door de wereldwijde acceptatie van de dollar. Maar stilaan komt aan deze dominantie een einde en zal buitenlandse financiering op termijn veel minder evident worden en, middels een hogere rente, veel duurder.
Maar ook China heeft werk aan de winkel. De goedkope fabriek van de wereld kon alleen maar bestaan door de lonen kunstmatig laag te houden, door uitbuiting van bepaalde groepen (bijv. Oeigoeren), door een oneerlijke behandeling van de plattelandsbevolking die in de steden kwam werken en belastingen betaalde, maar die door het Hukou-registratiesysteem geen beroep kon doen op overheidstussenkomsten (bijv. gezondheidszorg en pensioen).
In China is net zoals in de VS een hoge mate van ongelijkheid, waarbij de elite sterk verbonden is met de politieke organen. President Xi Jinping moet dansen op het slappe koord: de Chinese schuld bedwingen en de bevolking meer koopkracht geven door de welvaart beter te verdelen. Maar de schrik voor afbrokkeling van het autoritaire communistische model (men is de opstand op het Tiananmenplein in 1989 niet vergeten) en het opbouwen van (inflatie)bubbels houdt deze hervormingen tegen.
Xi Jinping’s streven naar meer gelijkheid wordt door de elite met argwaan bekeken, waarbij sommigen hun kapitaal een buitenlands hazenpad laten kiezen. Ondertussen zoekt China verdere groei via strategische hightechindustrieën zoals artificial intelligence, medische technologie en elektrische auto’s om onafhankelijker te worden van Amerikaanse technologie en de teruglopende export, door invoertarieven in de VS, te neutraliseren.
Toch blijft de consument cruciaal in dit verhaal: hogere lonen leiden tot meer consumptie en economische groei. Tezelfdertijd zullen hogere loonkosten de Chinese producten duurder maken voor het buitenland en zo het handelstekort en de handelsoorlogen doen verminderen.
Ik sluit af met woorden van Ian Bremmer (Eurasia Group): het probleem van de laatste 50 jaar was niet globalisatie, maar globalisme. Een kleine groep van begunstigden, die zeer krachtig en machtig was, nam beslissingen ten nadele van de lagere economische klasse. Hierdoor erodeerden de sociale contracten, zoals bijvoorbeeld het aanvaarden van een centraal gezag. De Verenigde Staten zijn er vandaag een schoolvoorbeeld van.
Jan Vergote is onafhankelijk financieel consultant en analist.