
Een recent seminarie van het Hoover Instituut trok mijn aandacht: over het verschil tussen vraag- en aanbodschokken*. Men onderzocht wat er gebeurt wanneer de globalisatie in één of andere richting evolueert, zoals na WO I of na de jaren zeventig. Enkele belangrijke lessen vallen alvast te trekken.
(*Hoover Monetary Policy Conference: global and strategic issues, implications for monetary and fiscal policy. Presenters: McMaster (HI), Maggiory (Stanford), Meissner (Univ. California) en James (Princeton) op 9 mei 2025.)
Het belang van onderscheid tussen vraag- en aanbodschokken
Een opmerkelijk patroon dat het instituut vaststelde uit economische modellen over globalisatie is dat ernstige negatieve aanbodschokken economisch niet lang houdbaar waren en een meer open benadering zich opdrong. Concreet verwijzen ze naar de jaren zeventig waar de inzichten van Milton Friedman ingang vonden, waarbij openheid de sleutel tot succes was.
Men neemt als voorbeelden het midden van de negentiende eeuw waarin voedselschaarste heerste of naar de jaren zeventig waar de meesten onder ons zich nog de olieschok met de autoloze zondagen herinneren. In beide gevallen leidden de hogere prijzen (als gevolg van de aanbodschok) uiteindelijk tot meer investeringen en meer handelsrelaties. Zo zagen we midden negentiende eeuw (1840-1848) het inzetten van spoorwegen en stoomboten om nieuwe internationale handelsroutes op te starten (en zo de Europese hongersnood te verhelpen) of na de jaren zeventig waar het containertransport (dat reeds decennia bestond) een boost kreeg als antwoord op de fors gestegen consumentenprijzen. Andere gevolgen waren meer monetaire onafhankelijkheid, gericht op inflatiebestrijding en markthervormingen (denk aan de WTO). Meer recent verwijzen ze naar de oorlog in Oekraïne waar de impact op de olie- en gasaanvoer in Europa tot nieuwe aanvoerlijnen leidde.
Vandaag stelt zich echter meer dan ooit de vraag hoe de diverse landen zullen reageren op de aanbodschokken en of we de voordelen van de vroegere openheid op één of andere manier zullen terugvinden.
Schokken van de vraag (bijvoorbeeld t.g.v. financiële crisissen) duwden de globalisatie in de andere richting. De grote depressie van de jaren dertig en de financiële crisis van de jaren 2009-2012 waren er een voorbeeld van. De gevolgen waren destructief: respectievelijk een golf van deglobalisatie, grote werkloosheid, het herzien van het geldsysteem (Bretton Woods) en meer nationalisme en geopolitieke onrust (met onder andere migratieproblemen).
Soms is er een mix van beide en kennen we een vraag- en aanbodschok. De jaren 1914-1924 (WW1) waren er een voorbeeld van, met onder andere stijgende inflatie tot gevolg. Wellicht zitten we vandaag ook in een periode met beide schokken, waarbij de gevolgen onvoorspelbaar zijn.
Waarom leiden aanbodschokken op korte termijn tot grote onzekerheid?
Het instituut neemt de Covidcrisis als voorbeeld. Ieder land dat overtuigd is te beschikken over een unieke troef of grondstof, denkt deze te kunnen uitspelen in de crisis. Dit kan bijvoorbeeld aan de basis liggen van de beslissing van president Putin om Oekraïne binnen te vallen in februari 2022. Door het feit dat hij een belangrijke energieleverancier was, speelde hij deze troef uit als een wapen tegen de rest van de wereld.
Dergelijke aanbodschokken zijn meestal sterk gefocust. Zo verwijst een EBRD-rapport (juli 2024) naar een lijst van kritische materialen in het kader van de groene transitie. Veel van die materialen zijn enkel in China beschikbaar en het land bezit daardoor een zeer machtige positie in de wereld. Deze knelpunten wijzigen wel in de tijd. Zo leerden we in februari 2022 dat de fabricatie van semiconductoren afhankelijk is van neon gas. Het is een bijproduct van een specifiek productieproces van staal, dat grotendeels in Rusland en Oekraïne plaatsvindt. Het creëerde een bottleneck bij de semiconductoren.
Een ander voorbeeld is germanium dat gebruikt wordt bij de aanmaak van elektrische auto’s en zonnepanelen. Tot slot geven ze dysprosium als voorbeeld dat nodig is voor de aanmaak van magnetische bescherming bij de ontwikkeling van kernfusie, maar ook bij dataverwerking. Bijgevolg is dysprosium een kritisch geopolitiek wapen. Vervangproducten zijn niet onmiddellijk beschikbaar, wat leidt tot hogere prijzen.
We zitten dus in een situatie van strategisch onvermogen om op korte termijn hiertegen iets te doen. Dit speelde zeker mee in de forse marktreactie begin april zegt het Instituut.
Hoe de tariefoorlog interpreteren?
Voor de Verenigde Staten is het een aanbodschok, terwijl het voor de rest van de wereld een vraagschok is, een situatie waar beide schokken op elkaar inwerken met verschillende reacties internationaal. Om eruit te geraken moet wereldwijd een nieuw aanbod gecreëerd worden. Hoe contradictorisch dit ook mag klinken, dit zou op langere termijn tot meer globalisatie kunnen leiden.
Op korte termijn hebben we echter meer onzekerheid, met een groot risico op stagflatie. Dit brengt ons terug naar de jaren zeventig. De inflatie steeg fors; deze was niet transitoir (zoals we zagen bij Covid) maar ook niet permanent. Dit maakt het voor de centrale banken extreem moeilijk om te navigeren. Dit kan ook een moment worden van technische innovatie, maar evengoed van grote machtsconflicten. Het verleden toont aan dat nieuwe commerciële en technische vooruitgang geenszins oorlog onder grootmachten uitsluit.
De vergelijking die veel economen maken met de periode van de Smooth-Hawley tarieven (1930) en wat vandaag gebeurt, gaat niet helemaal op zeggen ze. Smoot-Hawley was het resultaat van het Congres, terwijl wat vandaag gebeurt ongrondwettelijk is en op termijn nog moet uitgeklaard en beslist worden. Vandaag is er absoluut geen sprake meer van een rule-based framework, integendeel.
Vergeten we ondertussen niet dat er reeds negatieve gevolgen op ons afkomen, denk aan de staaltarieven, maatregelen van de vorige regering of de invoertarieven op Chinese goederen in de VS (afhankelijk van bron vandaag tussen 20 en 30 procent). Erop inzetten dat alles zal teruggedraaid worden is een risico nemen als economist of bedrijfsleider. De onzekerheidsindex (Fred Economic Policy Uncertainty Index for US) toont dit alles duidelijk aan: zelfs al daalde hij van 500 tot 265, toch bevindt deze zich op de hogere niveaus sinds 1985.
Besluit
Veel van wat vandaag gebeurt is onzeker, niet alleen omdat het allemaal vrij snel gebeurt maar ook omdat alles nog het Congres moet doorlopen. Bedrijven hebben echter geen maanden om te wachten op het Congres. Zij moeten op continue basis beslissingen nemen. Amerika deskundige Kirsten Verdel stelt zich in haar boek “De eerste 100 dagen van Trump” (interview in Het FD 24/5) terecht de vraag hoe het kan dat een land zo snel afglijdt van democratie naar een autocratie en wat de gevolgen zullen zijn op wereldvlak. Voorzichtigheid is vandaag dan ook de moeder van de Amerikaanse porseleinkast.
Jan Vergote is onafhankelijk financieel consultant en analist.