Tijdens onderhandelingen over de vergoeding die asset managers rekenen aan institutionele beleggers voor het beheer van een mandaat, geven aanbieders gemiddeld zo’n 5 tot 15 procent korting. Transparantie over de gemiddelde prijs die aanbieders daadwerkelijk vragen voor mandaatbeheer, is er niet.
Dat zeggen Duncan Higgs en Kathryn Saklatvala (foto) van bfinance in gesprek met Fondsnieuws, naar aanleiding van hun vorige week gepubliceerde onderzoek naar de fees van fondshuizen. In de publicatie concludeert het adviesbureau onder meer dat de kosten van actieve esg-mandaten, multi-sector fixed income mandaten en fund of hedgefondsen flink zijn gedaald.
Voor het onderzoek, dat de consultant elke twee jaar uitvoert, is geen gebruik gemaakt van zogenaamde “rack rates”, dus de officiële tarieven die asset managers rekenen. Het gaat in plaats daarvan om werkelijke prijzen voor echte mandaten, die aanbieders voorstellen na specifieke voorgelegde klantvragen door bfinance, die dit soort institutionele beleggers als klant heeft.
‘Het is absoluut normaal dat een manager aan een potentiële klant een lagere vergoeding voorstelt dan de vergoeding die hij zou noemen tijdens een enquête in de sector en dat hij tijdens het onderhandelingsproces vervolgens nog een korting aanbiedt’, zegt Saklatvala, hoofd investment content bij bfinance. ‘De gemiddelde korting zit tussen de 5 en 15 procent, afhankelijk van de beleggingscategorie.’
Moeilijk: eerlijke vergoeding
Gevraagd naar de huidige transparantie rondom vergoedingen van asset managers, zeggen Saklatvala en hoofd portfolio solutions Duncan Higgs dat het moeilijk blijft voor beleggers om uit te rekenen wat nu een eerlijke vergoeding is voor een strategie. ‘Je moet de nuances en specifieke beleggingsstructuren begrijpen, om erachter te komen wat een goede prijs is. Het onderhandelde niveau van fee’s dat cliënten bereiken, krijg je niet te horen van asset managers. Dus transparantie over de gemiddelde fee die klanten daadwerkelijk betalen, is er niet. Dat maken asset managers niet openbaar, en klanten doen dat ook niet - omdat het vertrouwelijke informatie is.’
Een korting onderhandelen bij gevestigde strategieën is volgens Higgs en Saklatvala heel normaal, maar beheerders die hun nieuwe strategieën flink willen laten groeien, geven ook weleens een vooraf gegeven, “officiële” korting. Dit is momenteel het geval bij impact- en artikel-9-aandelenstrategieën. Het doel is volgens bfinance om een instroom-boost te realiseren en zo marktaandeel te vergaren.
‘Nog voordat we gaan onderhandelen, kan ik je vertellen dat onze officiële fee 70 basispunten is, maar 58 basispunten als je nu instapt’, bootst Saklatvala een dergelijk aanbod van een aanbieder aan een institutionele partij na. ‘Deze strategische korting is vaak zo’n 10 tot 30 procent, waarna dus nog een extra korting bedongen kan worden.’
Daling van de kosten
Al met al moet dit leiden tot een aanzienlijke korting op de in rekening gebrachte vergoedingen. Inderdaad zijn institutionele asset management fee’s volgens het onderzoek significant gedaald in een aantal asset classes, voornamelijk die van bepaalde ESG-strategieën of impact-strategieën, aldus de hoofdconclusie van het onderzoek.
In het geval van een aandelenfonds met ESG-label gaat het om een daling van de kosten van gemiddeld 14 procent in vijf jaar tijd, voor een mandaat van 100 miljoen euro. De kosten voor Amerikaanse high yield fondsen zijn met gemiddeld 15 procent gedaald sinds 2017, die voor gemengde EMD-fondsen met gemiddeld 10 procent in dezelfde periode. Bij hedgefondsen is zelfs sprake van een daling van 42 procent tussen 2010 en 2019, al is die daling sindsdien ook tot stilstand gekomen.
Private markten
Private markten vormen een uitzondering op de ontwikkeling. De fee’s voor dit soort strategieën zijn behoorlijk stabiel gebleven volgens het onderzoek. ‘Aanbieders van die strategieën zijn wat dat betreft wat eigenwijzer’, zegt Saklatvala in een toelichting, hoewel ook deze markt volgens haar ‘heus aan het veranderen is’. ‘De vergoeding voor direct lending wordt bijvoorbeeld nu door bijna alle partijen alleen berekend over het geïnvesteerde kapitaal in plaats van - wat eerder wel gebeurde - over het toegezegde kapitaal. Dus als je kijkt naar het totale kostenplaatje, zie je dat ook daar wel beweging is.’
Bij deze categorie geldt volgens Higgs en Saklatvala bovendien de moeilijkheid dat de structuur van fee’s op een andere manier is opgebouwd, omdat bijvoorbeeld ook de hurdle rate (de vooraf vastgesteld rendementspercentage van waar af de performance fee ingaat, red.) meespeelt, net als andere aspecten van de structuur.
‘Om te begrijpen wat de totale kosten zijn, moet je bovendien een rendements-aanname doen, om uiteindelijk te kunnen berekenen welke beheerder goedkoper of duurder is. Een beheerder kan duurder lijken dan zijn collega op basis van een verondersteld rendement van 7 procent, maar de tweede beheerder kan goedkoper zijn als hij 9 procent haalt.’
Higgs: ‘Het gaat ook om waar voor je geld. Hoe staat bijvoorbeeld het met de liquiditeit van een strategie, rendement na aftrek van de fee’s en de mogelijkheid om af te lossen? Oftewel: wat doet een manager allemaal voor het bedrag dat je bij hem onderbrengt? Dat blijft eigenlijk altijd de vraag die een belegger zichzelf tijdens een onderhandelingsproces moet stellen.’