Hugo Elsing, Hart Advocaten
hugo1_5.jpg

Vanaf 1 januari 2023 dienen retailbeleggingsfondsen, waaronder Ucits, aan de Priip-verordening te voldoen. Dit betekent dat vermogensbeheerders, die beleggingsfondsen aan retailbeleggers aanbieden, moeten voldoen aan de nieuwe richtlijnen voor onder andere de risico indicator en het kostenoverzicht in het essentiële-informatiedocument (EID).

Ondanks dat de wetgeving al lang is aangekondigd, zijn niet alle vermogensbeheerders voorbereid op deze nieuwe wetgeving. Dit lijkt onder andere het gevolg van het beperkte draagvlak voor deze veranderingen door vermogensbeheerders en de vele veranderingen die de wetgeving over tijd heeft gekend.

De verordening schrijft onder andere voor hoe belangrijke informatie zoals risico, verwachte rendementen en kosten moeten worden gepresenteerd. Daarmee wordt beoogd het voor retailbeleggers mogelijk te maken om de belangrijke informatie te begrijpen en beter vergelijkingen te kunnen maken.

Het introduceren van een risico indicator die gebaseerd is op een value at risk methodiek en het verplicht tonen van performance scenario’s met de intentie om retailbeleggers een idee te geven wat ze kunnen verwachten onder verschillende economisch ontwikkelingen, leken daarin stappen in de juiste richting. Ook moet er meer duidelijkheid komen in hoe de kosten zijn opgebouwd.  Daarbij moeten onder andere de eenmalige kosten, doorlopende kosten, transactiekosten en prestatievergoedingen worden meegenomen.

Dit tezamen moet, samen met het visueel aantrekkelijker maken van de documentatie, ervoor zorgen dat een retailbelegger een weloverwogen en geïnformeerde keuze moet kunnen maken.

Kritiek op methodiek

De technische standaard voor deze wetgeving die in 2017 werd gepresenteerd, werd ontvangen met veel kritiek. Dit terwijl het eerder gepresenteerde voorstel in 2016 al niet door het Europese parlement kwam, omdat het tot misleiding van de belegger zou kunnen leiden. De performance scenario’s die moeten worden gepresenteerd kunnen onrealistisch positieve scenario’s schetsen als gevolg van de procyclische berekeningsmethodiek.

De performance scenario’s moesten worden bepaald op basis van de verdeling van rendementen over een historie van 5 jaar. Een dermate korte periode zorgt ervoor dat er grote afhankelijkheid is van de recente beleggingsresultaten. Enkel op basis van die resultaten verwachte rendementen projecteren kan misleidend overkomen.     

Na het toegeven van de Europese Commissie aan deze kritiek vanuit de markt, is de technische standaard voor deze wetgeving in 2021 aangepast. Hiervoor hebben de Europese toezichthoudende autoriteiten goedkeuring verleend aangezien zij dit als minst slechte optie zagen. De historie die gebruikt moet worden om de performance scenario’s te berekenen is verlengd naar minimaal 10 jaar en de berekening wordt gemaakt op basis van de gerealiseerde variërende tijdreeksen van rendementen.

Daarmee is het procyclische argument maar deels weggenomen, want ook deze langere periode biedt geen garanties dat de resultaten gebaseerd zijn op een evenwichtige verdeling van goede en slechte jaren. Ook zijn er nog altijd zorgen over het extrapoleren van rendementen. Hiermee kan namelijk de indruk worden gewekt dat getoonde rendementen gegarandeerd zijn onder bepaalde scenario’s. Vermogensbeheerders vragen zich daarom af of het tonen van historische rendementen, zoals de wetgeving tot nu toe voorschreef, met een disclaimer dat ‘resultaten uit het verleden geen garanties bieden voor de toekomst’ niet voor minder verwarring zorgt onder retailbeleggers.   

Toegevoegde waarde wisselend

Een ander punt van kritiek is de mate van detail en complexiteit bij het berekenen van de kosten, met name de transactiekosten. De transactiekosten bestaan uit directe kosten, indirecte kosten en marktimpact.

Voor sommige beleggingscategorieën, zoals aandelen, is het voor vermogensbeheerders complex en een intensief proces om inzicht te krijgen in de indirecte kosten terwijl deze kosten uiteindelijk gering zullen zijn.

Aan de andere kant is het meten van de indirecte kosten bij obligatiebeleggingen wel relevant aangezien andere type transactiekosten daar minder van toepassing zijn. Bovendien variëren deze kosten over tijd en zijn ze afhankelijk van de koers van een belegging. De gedachte dat dit zich over drie jaar, de verplichte horizon waarover de kosten moeten worden berekend, zal uitmiddelen, blijkt in de praktijk niet altijd te kloppen. Het mogelijke gevolg: sommige partijen komen uit op negatieve transactiekosten. Iets dat zowel misleidend als verwarrend zal zijn voor praktisch iedereen en dus zeker voor retailbeleggers.

Het probleem dat hier wordt blootgelegd is dat de nieuwe wetgeving van toepassing is op een breed scala aan type producten en beleggingscategorieën. Dit resulteert in beperkingen aangezien de mate van inzicht en detail die van toegevoegde waarde is, kan variëren per product of per beleggingscategorie. Wetgeving die verder toegespitst is op een bepaald type producten of beleggingscategorieën kan daarmee al een aantal aandachtspunten wegnemen. Ook het nuanceren van bepaalde informatie die gepresenteerd moet worden, kan helpen om verwarring onder retailbeleggers te voorkomen. Echter, gegeven dat de wetgever juist poogt de documentatie verder te standaardiseren, lijkt hier beperkt ruimte voor.

Draagvlak onder vermogensbeheerders

De technische standaard die is opgesteld voor PRIIPs, is de opvolger van de essentiële beleggersinformatie, ofwel de EBI, voor Ucits die in 2012 werd geïntroduceerd. Deze was op zijn beurt zijn de vervanger van de vereenvoudigde prospectus. Laatstgenoemde werd initieel geïntroduceerd omdat de Europese Commissie al langer op zoek was naar een oplossing voor de complexe juridische documentatie.

De vereenvoudigde prospectus werd uiteindelijk geen succes door alsnog te veel gebruik van jargon om aansprakelijkheidsrisico’s te beperken. De Ucits EBI die volgde bleek ook geen succes en wordt in de praktijk weinig gelezen door beleggers. De zoektocht naar begrijpelijke documentatie voor minder onderlegde beleggers duurt voort, maar de documentatie lijkt enkel complexer te worden.

Onder vermogensbeheerders was er consensus dat de EBI voor Ucits niet optimaal was. De intentie om de documentatie te verbeteren en daarmee tegemoet te komen aan de beperkingen van de Ucits EBI werd daarom ook begrepen en gesteund. Desalniettemin, plaatsen vermogensbeheerders veel kritische kanttekeningen bij de voorgeschreven richtlijnen. Met name de complexiteit van het document die vooral bij retailbeleggers voor verwarring zal zorgen, zorgt voor een beperkt draagvlak onder vermogensbeheerders.

Dit beperkte draagvlak heeft in combinatie met de veranderende wetgeving voor PRIIPs bij veel vermogensbeheerders voor een afwachtende houding gezorgd. Nu op korte termijn de nieuwe documentatie moet worden opgesteld, zorgt dit voor de nodige problemen. Het verzamelen en presenteren van een grote hoeveelheid aan datapunten samen met de aanpassingen binnen de technische infrastructuur vereist een behoorlijke transitie die tijd in beslag neemt. Die tijd is echter zeer beperkt aangezien de nieuwe wetgeving per 1 januari komend jaar van kracht zal zijn en beleggingsfondsen na die datum niet meer mogen worden aangeboden zonder de correcte documentatie.

Vermogensbeheerders zullen er nu dus alsnog aan moeten geloven, maar de vraag die rest is of we niet af moeten van documentatie voor beleggers vol met compacte teksten, jargon en een legio datapunten. Moet de oplossing niet worden gezocht in een oplossing die meer in lijn ligt met de hedendaagse tijdsgeest, zoals een filmpje met uitleg over de belangrijkste informatie samen met een aantal concrete voorbeelden?

Hugo Elsing is consultant bij AF Advisors. AF Advisors is één van de kennisexperts die maandelijks een bijdrage voor Investment Officer schrijft.

Author(s)
Categories
Target Audiences
Access
Limited
Article type
Article
FD Article
No