Naar aanleiding van het AFM-onderzoek naar laag volatiele beleggingsfondsen passen aanbieders van deze producten hun informatieverstrekking aan klanten aan. Het is nu vooral aan de ESMA in samenwerking met de nationale toezichthouders of er vervolgstappen worden genomen.
Dat zeggen Kris Marx (foto) en Andrea Jaeger van de Nederlandse toezichthouder op de financiële markten in gesprek met Fondsnieuws.
De AFM kwam onlangs met een bericht naar buiten waarin het waarschuwde dat laag volatiele beleggingsfondsen volatieler kunnen zijn dan beleggers mogen verwachten. Vooral laag volatiele exchange-traded funds (ETFs) kunnen een aanzienlijk hogere bewegelijkheid laten zien dan ETFs die een marktgewogen index volgen.
Laag volatiele beleggingsfondsen die niet doen wat ze beloven, zijn daar door de toezichthouder op aangesproken. ‘Wij zijn in contact getreden met de aanbieders van fondsen waarvan de volatiliteitsreductie naar onze mening onvoldoende was’, zegt Jaeger.
Daarop hebben de verschillende aanbieders toegezegd meer duidelijkheid te verschaffen over hoe zij de volatiliteit meten. ‘Aangezien daar het probleem ligt, is dat wel het minste wat je kunt doen’, zo vult Marx aan.
Of daarmee de kous af is, laten de toezichthouders enigszins in het midden. ‘Je moet je de vraag stellen of het zinvol is hiertegen alleen op te treden, of dat je dit beter in Europees verband kunt doen.’
De AFM lijkt voorlopig de voorkeur aan dat laatste te geven, mede gelet op het feit dat de Europese toezichthouder ESMA zich al over deze problematiek buigt en Jaeger onlangs naar Parijs is geweest om de Nederlandse onderzoeksresultaten onder de aandacht te brengen.
Wettelijk kader
Ook zal meespelen dat het wettelijk kader van de AFM zich beperkt tot de in Nederland gedomicilieerde fondsen, terwijl veruit de meeste fondsen een vergunning elders hebben, met name in Ierland of Luxemburg.
ESMA zou eventueel, zodra het haar onderzoek heeft afgerond, harder kunnen optreden tegen laag volatiele fondsen die niet doen wat ze beloven door bijvoorbeeld te eisen dat de aanbieder de naam van het fonds aanpast.
Hoewel er bij de AFM wel vermoedens bestonden dat sommige ‘low volatility’ fondsen niet deugden, waren de enorme populariteit en de relatieve onbekendheid op dit vlak bij de toezichthouder de belangrijkste redenen om deze productgroep te onderzoeken. ‘Sommige laag volatiele beleggingsfondsen bestaan al sinds het begin van deze eeuw, maar door hun relatief goede performance tijdens de financiële crisis zijn ze pas vanaf die tijd sterk in aantal en omvang toegenomen’, zegt Jaeger.
Het onderzoek begon ermee de markt in kaart te brengen voor laag volatiele beleggingsfondsen die beschikbaar zijn voor de Nederlandse retailbelegger. Daaruit is vervolgens een selectie van elf fondsen gemaakt waarbij vooral is gekeken naar rendement en volatiliteit.
Rolling volatility
Bij de berekening van de volatiliteit door de fondsen viel de onderzoekers op dat dit op veel verschillende manieren gebeurt. Zo baseert de een zich op beursprijzen, de andere op de net asset value (NAV) en zijn er ook verschillen bij het gebruik van zogenoemde ‘rolling volatility’.
Jaeger: ‘Wij stelden onszelf de vraag: wat is de meest logische berekeningswijze beredeneerd vanuit de particuliere belegger. Dat is ons inziens de berekening van volatiliteit op basis van de beursprijzen. Dat toepassende, scoorden sommige fondsen goed en sommige andere fondsen minder goed.’
De aanbieders van fondsen die de volatiliteit onvoldoende weten te reduceren - of zelfs een hogere volatiliteit hebben dan hun marktkapitaalgewogen benchmark - zijn door de AFM daarop aangesproken.
Om welke fondsen van welke aanbieders het precies gaat, kan de toezichthouder niet zeggen. ‘Wel lijkt het er in zijn algemeenheid op dat de volatiliteitsreductie van de nieuwe generatie fondsen beter is dan van de fondsen die al langer bestaan.’
Het onderzoek naar laag volatiele beleggingsfondsen past in het kader van de sinds 2013 geldende ‘wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van productontwikkelingsprocessen van financiële ondernemingen en de daaruit voortvloeiende producten’.
Dit komt erop neer dat er een goede balans moet zijn tussen het belang van de klant enerzijds en het belang van de productaanbieder anderzijds, of in de woorden van voormalig AFM-bestuurder Theodor Kockelkoren, dat er ‘geen knollen voor citroenen worden verkocht’.
In dit kader werden met betrekking tot beleggingsproducten eerder al contracts for difference (CfDs), binaire opties en turbo’s onder de loep genomen.
Behalve dat de AFM onderzoek doet naar bepaalde productgroepen, hebben distributeurs ook hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. In een eerder bericht daarover zei de toezichthouder: ‘Een onderdeel van deze verantwoordelijkheid is het onderzoeken in hoeverre beleggingsfondsen daadwerkelijk doen wat ze beloven. Dit is in lijn met de vereisten uit Mifid 2, de Europese richtlijn die per 1 januari 2017 in werking treedt.’
Marx licht nader toe: ‘Het gaat hier om het kritisch vermogen van een bank of vermogensbeheerder. De organisatie moet zo ingericht zijn dat op het juiste moment de juiste vragen worden gesteld. Kom je er niet uit, dan moet je je afvragen of je het product wel wilt aanbieden aan je klanten.’
Benchmarkonderzoek
Mede op basis van de resultaten uit het onderzoek naar laag volatiele fondsen is de AFM een vervolgonderzoek gestart naar het gebruik van indices door beleggingsfondsen.
Bij verschillende partijen in de markt heeft de toezichthouder inmiddels informatie opgevraagd over het gebruik van benchmarks, de active share van fondsen en de fondskosten, zo leert een rondgang langs verschillende asset managers en vermogensbeheerders.
‘Het onderzoek bevindt zich nog in de beginfase. Aanleiding gaf onder meer de berichtgeving over indexhuggers, de opkomst van actieve ETFs of ETFs die een actieve index volgen. Eind dit jaar hopen we het onderzoek af te ronden’, zo besluit Marx.
Meer achtergronden op Fondsnieuws: