Tanya Pieters-Gorissen, AFM
i-DH9rzxQ-L.jpg

De Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt vraagtekens bij (sub)fondsen die van hun fondsbeheerders het predicaat ‘duurzame ecologische of sociale kenmerken te promoten’ hebben meegekregen, of ‘duurzame beleggingen tot doel hebben’. De toezichthouder twijfelt of deze zelfkwalificatie op basis van de verschafte informatie wel de lading dekt.

Dat zegt Tanya Pieters-Gorissen (foto), hoofd asset management van de AFM, in een toelichting op het rapport (zie bijlage) dat de toezichthouder heeft opgesteld na een uitvraag onder in Nederland vergunningsplichtige fondsbeheerders. Het gaat hierbij specifiek over de toepassing van de Europese verordening Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR), die sinds maart van dit jaar van kracht is. De twee, in de inleiding genoemde predicaten gelden voor de artikelen 8 en 9 van de richtlijn. 

Naar het oordeel van de AFM is de informatieverschaffing van fondsen over duurzaamheidskenmerken en duurzaamheidsrisico’s nog vaak te algemeen. Daardoor krijgen klanten te weinig inzicht in de producten waarin ze hebben belegd, stelt Pieters-Gorissen in een gesprek met Fondsnieuws. Ze voegt er de conclusie aan toe dat ‘er niet voldaan is aan de regelgeving zoals die er nu is. We hadden meer verwacht. Het is onvoldoende opgepakt.’ 

In de markt wordt opgeworpen dat de technische standaarden van de SFDR nog niet gereed zijn. Gorissen herkent dat: ‘ja, het is ook ons vermoeden dat ze dat niet hebben gedaan, omdat de regelgeving nog niet compleet was. Daar is het op blijven hangen.’

In het verkennend onderzoek zijn 100 asset managers van 1250 in Nederland geregistreerde fondsen benaderd over de uitvoering van de nieuwe regels. Daarbij is vooral gekeken naar de naleving van de artikelen 6, 8 en 9. Van deze 1250 fondsen heeft 57 procent geen duurzame kenmerken en hoeven dus alleen te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de SFDR, waarvan de AFM opmerkt dat dit inderdaad geen ‘duurzame’ fondsen zijn in de zin van de SFDR, maar dat partijen in dat geval  in de prospectus wel de duurzaamheidsrisco’s moeten opnemen. 

Daarnaast is 35 procent van de (sub)fondsen door fondsbeheerders als een fonds ‘met duurzame (ecologische of sociale) kenmerken’ gekenmerkt, en 8 procent van de onderhavige fondsen kreeg het predicaat ‘duurzame beleggingen’ mee.

Pieters-Gorissen stelt dat het in het kader van dit onderzoek niet zozeer ging om de vraag of fondsen wel of niet duurzaam zijn, maar dat je de classificatie van het fonds vooral ook inhoudelijk en transparant moet beargumenteren. 

In haar onderzoek concludeert de AFM echter dat de onderliggende informatie, die het gekozen predicaat moet rechtvaardigen, in nog veel gevallen tekortschiet. Concreet worden in het rapport de volgende verbeteringspunten genoemd: 

- Integratie duurzaamheidsrisico’s in beleggingsbeleid kan duidelijker;

- Invulling transparantieverplichtingen artikel 8 en 9 kan duidelijker;

- Doelstelling van ‘duurzame’ fondsen is vaak (te) breed.

De SFDR is nieuw en technische standaarden (RTS) moeten nog definitief worden vastgesteld. Ook komt er nog nieuwe wetgeving aan (taxonomie). Hierdoor wordt het steeds duidelijker hoe de wetgeving moet worden geïnterpreteerd. De AFM verwacht van de markt dat dit, samen met de leerpunten uit het rapport, straks zal leiden tot specifiekere informatie voor beleggers.

Pieters-Gorissen van de AFM stelt dat de classificatie van de fondsen (conform artikel 6,8 of 9) in de toekomst steekproefsgewijs zal worden gecontroleerd. Gaat het nu nog vooral om de transparantie van de verantwoording, maar als daarin op langere termijn niet wezenlijke verbeteringen worden bereikt, dan zou er sprake kunnen zijn van “greenwashing”. ‘Wij kunnen dan op basis van de ernst van de overtreding en van de impact handhavingsmaatregelen nemen’, aldus Pieters-Gorissen. 

Author(s)
Documents
Target Audiences
Access
Limited
Article type
Article
FD Article
No