Het Grondwettelijk Hof heeft onlangs zijn langverwachte arrest bekendgemaakt inzake de (on)grondwettelijkheid van de jaarlijkse taks op effectenrekeningen zoals geïntroduceerd bij wet van 17 februari 2021.
Reeds van bij de totstandkoming van de JTER konden er verschillende bezwaren geuit worden op grond van bv. het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel, het fiscaal legaliteitsbeginsel, het verbod op dubbele belasting (ne bis in idem) en enkele Europeesrechtelijke principes.
In totaliteit werden er 7 afzonderlijke vernietigingsberoepen aanhangig gemaakt, waardoor een brede groep aan belastingplichtigen met belangstelling de uitkomst van de procedure voor het Hof heeft afgewacht.
Hoewel er dus gehoopt werd op verschillende fundamentele correcties aan of zelfs de vernietiging van de JTER ziet het Hof klaarblijkelijk veel minder problemen m.b.t. de JTER.
Het Hof besluit (slechts?) tot een vernietiging van de bijzondere antimisbruikbepalingen inzake de splitsing van een effectenrekening in meerdere effectenrekeningen aangehouden bij dezelfde tussenpersoon en inzake de omzetting van financiële instrumenten aangehouden op een effectenrekening in financiële instrumenten op naam.
Daarnaast oordeelt het Hof ook dat de retroactieve werking van de algemene antimisbruikbepaling m.b.t. de periode voorafgaandelijk aan de inwerkingtreding van de wet, m.n. vanaf 30 oktober 2020 tot 26 februari 2021, niet geoorloofd is en om die reden vernietigd moet worden.
Gelet op de hierboven geschetste uitspraak van het Hof impliceert dit dat alle overige bepalingen van de JTER rechtsgeldig blijven met bv. eveneens de onderwerping van tak-23 levensverzekeringsovereenkomsten.
Hierdoor dient de taks dus nog aangegeven en betaald te worden voor de referentieperiode 2022 die net eind september 2022 is afgelopen.
Dirk Coveliers en Yannick Cools zijn advocaten bij Tiberghien Advocaten en Investment Officer kennisexperts.