De branche 6 beleggingsverzekering is een kapitalisatiecontract naar Luxemburgs recht, dat eerder gelijkt op een tak 23 beleggingsverzekering en voornamelijk verkocht wordt aan vennootschappen.
Het gaat om een verzekeringscontract omdat het afgesloten wordt met een verzekeringsmaatschappij. De belegger betaalt een premie aan de verzekeringsmaatschappij, die het beheer ervan zelf waarneemt of uitbesteedt aan een derde. De verzekeringnemer krijgt daarvoor een aantal units van een intern of extern fonds.
Reeds voor het uitbreken van Covid liep dit beleggingsproduct in de kijker wegens de onzekerheid van het zijn fiscaal regime van dit productvoor Belgische vennootschappen-verzekeringnemers. Maar ook vanwege de onzekerheid quae kwalificatie doorvoor de Belgische toeziende overheid op het vlak van consumentenbescherming Het betreft hier een kapitalisatiecontract naar Luxemburgs recht, dat voornamelijk fiscaal interessant is voor beleggers- vennootschappen.
Het wettelijk kader van dit product vindt men in de Luxemburgse wet van 27 juli 1997, meer bepaald onder artikel 1 B: ‘un contrat au porteur comportant l’engagement, en échange de versements uniques ou périodiques, de fournir une prestation fixée dans le contrat ou liée à l’évolution de la valeur ou du rendement des actifs auxquels le contrat est adossé’.
In Luxemburgs vakjargon spreekt men eerder van ‘un produit de capitalisation lié à des fonds d’investissement. ’ In het Nederlands: kapitalisatieproduct verbonden aan beleggingsfondsen, zoals hiervoor werd omschreven. Het gaat om een verzekeringscontract omdat het afgesloten wordt met een verzekeringsmaatschappij. De belegger betaalt een premie aan de verzekeringsmaatschappij die het beheer daarvan zelf waarneemt of uitbesteed aan een derde. De verzekeringnemer krijgt daarvoor een aantal units
Onzekere evolutie
De onderliggende investeringen kunnen best vergeleken worden met deze van een intern beleggingsfonds van een tak 23-verzekering, al dan niet onder de vorm van een fonds dédié (toegewezen fonds). De evolutie van die onderliggende investeringen is onzeker, met als gevolg dat men geen vast rendement kan vooropstellen op vervaldag. Doordat het een gewoon verzekeringscontract is en geen levensverzekering, is de taks van 2 procent op verzekeringsverrichtingen niet van toepassing. De afwezigheid van zo’n vast rendement maakt dat deze vorm van kapitalisatiecontract niet vergeleken kan worden met een Belgische tak 26 kapitalisatiecontract.
Ook de Commissie van Boekhoudkundige normen heeft in twee individuele beslissingen van begin 2021 bevestigd dat het product in casu geen rendement, noch kapitaal waarborgt. Vermits de jaarlijkse latente meerwaarde onzeker is en bijgevolg niet definitief en onherroepelijk verworven is, dient zij volgens de Commissie ook niet onmiddellijk in resultaat te worden genomen. Bijgevolg is een jaarlijkse toerekening van ‘verlopen interesten’ op boekhoudkundig vlak ook niet mogelijk.
Op basis van deze individuele beslissingen van de CBN, kon in juni 2021 een gunstige fiscale ruling bekomen worden (voorafgaande beslissing 2021.0254 van 1 juni 2021). Die bevestigde dat beleggers – vennootschappen, onderworpen aan de Belgische vennootschapsbelasting ook fiscaal niet verplicht konden worden om het latente jaarlijkse rendement aan te geven als verlopen interesten (voorzien in artikel 362bis WIB 92). De Dienst Voorafgaande Beslissingen hield zich hier aan het principe dat de belastbare winsten van de ondernemingen worden vastgesteld overeenkomstig de boekhoudkundige regels. Dit tenzij de belastingwet hier uitdrukkelijk van afwijkt, wat toen niet het geval was..
Kort na deze beslissing had men zich aan een tweede gelijkaardige beslissing verwacht voor een branche 6 verzekeringscontract van een andere verzekeringsmaatschappij. Maar ondertussen had de centrale administratie hierover een (interne) opinie geleverd, waarin zij bevestigt dat artikel 362bis WIB 1992 wel een autonome winstbepaling inhoudt. Die wijkt af van het boekhoudrecht, en bepaalt dat de jaarlijkse rendementen van dergelijk verzekeringscontract wel belastbaar zijn.
Dit heeft uiteindelijk na veel vijven en zessendiscussies geleid tot een totaal andere voorafgaande beslissing (nr. 2022.0510 van 14 februari 2023), waarin het jaarlijks rendement in plus een fiscaal belastbare opbrengst wordt voor Belgische vennootschappen. Negatieve jaarlijkse rendementen zouden dan weer aftrekbaar zijn.
Wetsontwerp
Het wetsontwerp dat ondertussen al door de Kamer is en er goedgekeurd werd, bevestigt nu deze stelling van de centrale administratie dat aan de notie van ‘verlopen interesten’ in artikel 362bis WIB 92 een eigen interpretatie gegeven kan worden. Men voegt nu in de wet een specifieke definitie van het begrip ‘verlopen interesten’ voor ‘kapitalisatiecontracten’.
Voortaan wordt ook uitdrukkelijk als (jaarlijks) verlopen interesten beschouwd: ‘het positieve verschil tussen enerzijds de waarde van de vordering die deze kapitalisatieovereenkomst vertegenwoordigt, waarover de vennootschap op het einde van het belastbare tijdperk beschikt op een verzekeringsonderneming. Anderzijds de bedragen die als premie zijn gestort in uitvoering van die overeenkomst.’
Dit verschil wordt evenwel verminderd met het eerder belaste gedeelte van de verlopen interesten zoals bepaald overeenkomstig het eerste lid op basis van de waarde van de vordering aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk voor die overeenkomst. De wet moet nog getekend en gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad.
In de voorbereidende werken bij deze wet wordt ook gepreciseerd dat de roerende voorheffing pas op vervaldag of bij vervroegde afkoop ingehouden moet worden. En dus pas daarna door de belegger verrekend kan worden in de Ven.B. Artikel 123 van het KB/WIB 1992 dient in die optiek aangepast te worden, zodat een jaarlijkse verrekening ten belope van de verlopen interesten voor dit product niet mogelijk wordt.
Hierbij wordt ook herinnerd aan het feit dat beroepsbeleggers (vennootschappen) kunnen vragen dat er verzaakt wordt aan de inhouding van RV op vervaldag of bij vervroegde afkoop, zodat een prefinanciering van roerende voorheffing gedurende anderhalf jaar vermeden kan worden. Het feit dat de wetgever nu het begrip van ‘verlopen interesten’ aanpast in tussenkomt in de aanpassing van artikel 362bis WIB 92, duidt er naar mijn mening op dat de ruling van juni 2021 volledig correct was.
Er wordt in de wet zelf geen datum voorzien waarop deze nieuwe bepaling van artikel 362bis WIB van toepassing zal zijn. Bijgevolg geldt de algemene regel van inwerkingtreding op de tiende dag na de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad. Afwachten dus wanneer de wetsaanpassing gepubliceerd zal worden en of de wijziging pas volgend kalenderjaar zal ingaan of eventueel nog dit jaar.
Dirk Coveliers is advocaat en Investment Officer kennisexpert.