De Chinese economie, zo heeft de partijleiding in het vijfjarenplan voor 2016-2020 vastgelegd, moet jaarlijks met ten minste 6,5 procent groeien. Doel is om het bruto binnenlands product in 2020 te hebben verdubbeld ten opzichte van 2010.
Dat heeft premier Li Keqiang zaterdag gezegd bij de opening van het Volkscongres (foto), China’s parlement. Keqiang gaf toe dat het geen eenvoudige doelstellingen zijn; zowel in China zelf als in het buitenland nemen de onzekerheden toe.
Bij de binnenlandse uitdagingen refereerde hij aan de overcapaciteit in de (zware) industrie, die ingeperkt moet worden. Eerdere pogingen om dat te doen mislukten door tegenwerking van lokale overheden die bang zijn voor groeiende werkloosheid en sociale onrust. Ook sprak premier Li Keqiang over de corruptie in het land, met name onder een deel van de ambtenaren.
De premier kondigde een aantal concrete maatregelen aan om de overcapaciteit tegen te gaan. Een deel van de bedrijven zal worden overgenomen door grotere, gezondere branchegenoten, een deel zal worden geliquideerd. De Chinese regering heeft geld vrijgemaakt om kortetermijnschokken die met dit beleid gepaard gaan, op te vangen.
Ook kondigde Li Keqiang grote, nieuwe investeringen aan in de infrastructuur. Hij wil 200.000 kilometer aan wegen aanleggen of plattelandswegen opwaarderen. Daarnaast moet 80 procent van de Chinese steden binnen enkele jaren zijn aangesloten op het netwerk van hogesnelheidstreinen.
Omwille van deze doelen is de Chinese regering bereid het begrotingstekort te laten groeien van 2,3 naar 3 procent. Om sociale onrust ten gevolge van de hervorming van de economie van een export gerichte naar een op consumptie en innovatie gerichte marktordening te brengen, is de groei van 6,5 procent per jaar volgens de premier nodig. Hierdoor kan China een ‘bescheiden welvarende staat’ worden en ‘unnen genoeg banen worden geschapen voor ‘een bijna volledige werkgelegenheid’.