Wat is het verschil tussen de twee meest gebruikte wereldaandelen-indices en weerspiegelen deze benchmarks de snel veranderende machts- en krachtsverhoudingen in de wereld wel?
Wereldwijd beleggende aandelenfondsen gebruiken als benchmark vaak ofwel de MSCI World Index, ofwel de MSCI All Country World Index. Beide maatstaven worden bijgehouden door Morgan Stanley Capital International (MSCI).
De World Index wordt berekend sinds 1969 en bestaat (eind april 2017) uit 1648 aandelen in 23 ontwikkelde landen. De Verenigde Staten hebben verreweg het grootste gewicht, momenteel gevolgd door Japan en het Verenigd Koninkrijk.
De naam is wat misleidend, want de MSCI World-index bevat alleen aandelen uit ontwikkelde landen. Wie een echt wereldwijde benchmark zoekt, moet de MSCI All Country World Index (ACWI) hebben.
Deze index wordt sinds 1987 bijgehouden en bestaat momenteel uit 2477 beursgenoteerde bedrijven in 46 landen. Twee keer zoveel landen dus, en daaronder zitten de belangrijkste ‘emerging markets’. Het gewicht van die opkomende landen is echter beperkt. En voor de performance op de lange termijn maakt het vrijwel niets uit, wat ook blijkt uit de grafiek.
De samenstelling op sectorniveau verschilt ook weinig: in beide indices hebben financiële waarden het grootste gewicht (circa 18 procent), gevolgd door informatietechnologie (circa 17 procent, wel iets zwaarder in de All Country Index) en cyclische consumentenproducten met zo’n 12 procent. Ook de top 10 is identiek, en die wordt in beide indices aangevoerd door het grootste bedrijf van de wereld qua beurswaarde: Apple.
Het belangrijkste verschil lijkt de volatiliteit. Die is bij de All Country Index door de toevoeging van de kleinere, opkomende markten iets hoger. Voor de wereldeconomie is China inmiddels een speler waar rekening mee gehouden mag worden. De vraag is dus gerechtvaardigd of deze indices dat wel voldoende weerspiegelen.
Hoofdkantoor of afzetmarkt
Henk Grootveld, fondsbeheerder van het Robeco-fonds Rolinco, noemt de MSCI ACWI waar zijn fonds zich mee vergelijkt liever geen benchmark, maar een referentie-index. Rolinco richt zich in zijn beleggingsproces op trends die wereldwijd spelen, en dan is de meest brede index de beste graadmeter. Rolinco belegt nu voor 15 à 16 procent in opkomende markten, terwijl de ACWI daar momenteel voor 13 à 14 procent uit bestaat.
‘Maar je kan je afvragen in hoeverre dat relevant is’, stelt Grootveld, ‘als je bedenkt dat veel bedrijven een flink deel van hun omzet in opkomende markten boeken, terwijl zij volgens MSCI bij West-Europa worden ingedeeld omdat daar toevallig het hoofdkantoor staat.’
De grafiek laat zien dat er over de afgelopen 30 jaar gezien nauwelijks verschil is in performance tussen de World Index en de ACWI van MSCI. Grootveld daarover: ‘Dat is misschien zo over de hele periode, maar tussentijds zijn er wel jaren geweest dat opkomende markten het duidelijk beter of slechter deden.’
‘Dat werd dan wel zichtbaar in deze indices. Rond de Aziëcrisis en de Ruslandcrisis eind vorige eeuw deed de ACWI het hierdoor duidelijk minder goed dan de World Index. En in het eerste decennium van deze eeuw was het andersom. Wij beleggen daar overigens niet op. Rolinco richt zich vooral op de groeitrends voor de lange termijn, zoals de opkomst van robotica en kunstmatige intelligentie. Dat is niet aan een specifieke regio gebonden.’
‘Beleggen in EM meer cyclisch’
Het NN Global fonds hanteert de MSCI World Index als benchmark. Fondsbeheerder Pieter Schop constateert dat de economieën wereldwijd door de globalisering steeds meer verweven raken. Maar beleggen in opkomende landen is meer cyclisch en brengt hogere politieke en valutarisico’s met zich mee. De volatiliteit is daardoor ook een stuk hoger, stelt hij.
‘Bij de keuze van een benchmark streven we naar een index die zoveel mogelijk overeenkomt met de wensen van de klant. Er is wel nagedacht om onze huidige index bijvoorbeeld uit te breiden met opkomende landen, maar we hebben tot nu toe besloten dat niet te doen. Veel van onze klanten maken de beslissing om te alloceren naar opkomende landen graag zelf.’
Schop wijst ook op de systematiek van de indices: ‘De MSCI World is naar marktwaarde van de bedrijven gewogen. Deze benchmark is daardoor geen reële afspiegeling van de grootte van de economieën. Opkomende landen wegen door hun minder ontwikkelde kapitaalmarkten minder zwaar mee.’
Smart beta
Er zijn ‘smart beta’ indices die anders werken, zegt Schop, bijvoorbeeld door de landen te wegen naar verhouding van het bruto nationaal product, om een betere afspiegeling van de werkelijke economie te krijgen. Dan zouden de sectoren technologie en banken wel veel zwaarder gaan wegen, omdat die de grootste sectoren in opkomende landen zijn.
Jorik van den Bos, beheerder van het Kempen Global High Dividend Fund, gebruikt de MSCI World Index al sinds de start van de strategie in 2000 als vergelijkingsmaatstaf, hoewel Morningstar het fonds met de MSCI World High Dividend Yield Index vergelijkt.
‘Nu overstappen op een andere index zou ik een zwaktebod vinden. Het doel van het fonds is het verslaan van een wereldwijd gespreide index door te beleggen in goede bedrijven met een hoog dividend. Wij zitten wel in opkomende markten, voor zo’n 12 procent nu, maar wij beleggen eigenlijk ‘benchmark-unaware’.
Dat zie je ook aan de portefeuille: de MSCI World bestaat nu voor 60 procent uit Noord-Amerikaanse aandelen, maar wij zitten maar voor 31 procent in dat deel van de wereld. Dat heeft ook te maken met het feit dat in Europa en Azië nu meer aantrekkelijke dividendbetalers te vinden zijn.’