Dirk-Coveliers
Dirk Coveliers

Ondernemers die via hun kleine onderneming spaarreserves hebben aangelegd, zijn best waakzaam, want er zijn wijzigingen voor twee fiscale regimes op komst: de liquidatiereserve en VVPR bis.

Beide regimes laten toe om uitkeringen te verrichten aan een lager dan het gemeen tarief van 30 procent roerende voorheffing en zijn enkel van toepassing op vennootschappen die als ‘klein’ kwalificeren volgens het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV). Onder de fiscale hervorming van de regering-De Wever worden beide regimes binnenkort meer op elkaar afgestemd.

Liquidatiereserve

1. Huidig regime

De liquidatiereserve werd vanaf aanslagjaar 2015 ingevoerd als compensatie voor de verhoging van de belasting op liquidatieboni. Enkel kleine vennootschappen kunnen gebruik maken van deze regeling. Wanneer een kleine vennootschap winst na belasting overboekt naar een liquidatiereserve, betaalt zij daarop een afzonderlijke heffing van 10 procent. De reserve wordt geboekt op een aparte passiefrekening en mag niet worden aangewend voor beloningen of toekenningen.

Bij uitkering van deze reserve gelden er momenteel twee verschillende belastingregimes:

  •  Wanneer de liquidatiereserve als gewoon dividend wordt uitgekeerd, is bijkomend roerende voorheffing verschuldigd. Als de uitkering gebeurt binnen vijf jaar na het boekjaar waarin de reserve werd aangelegd, bedraagt de roerende voorheffing 20 procent. Indien de uitkering pas plaatsvindt na vijf jaar, wordt slechts 5 procent roerende voorheffing geheven. In dit laatste geval bedraagt de effectieve belastingdruk 13,64 procent, inclusief de eerder betaalde 10 procent afzonderlijke aanslag.
  • Wanneer de liquidatiereserve wordt uitgekeerd bij vereffening van de vennootschap, is de eerder betaalde afzonderlijke heffing van 10 procent de eindbelasting. Er wordt in dit scenario geen bijkomende roerende voorheffing geheven, wat resulteert in een effectieve belastingdruk van 9,09 procent.

2. Voorgestelde wijzigingen

Het ontwerp van Programmawet voorziet belangrijke aanpassingen aan het regime van de liquidatiereserve. Zo is er een wijziging in de wachttermijn vanaf 1 juli 2025 en is er een bijkomende keuze voor liqudatiereserves aangelegd vóór 1 januari 2026.

  • De wachttermijn voor het verlaagd tarief wordt verkort van vijf naar drie jaar. Indien de uitkering binnen drie jaar na aanleg van de reserve plaatsvindt, zal het tarief van 20 procent roerende voorheffing van toepassing zijn. Na de wachttermijn van drie jaar zal het verlaagde tarief van 6,5 procent gelden, in plaats van het huidige tarief van 5 procent. Dit verhoogt de effectieve belastingdruk bij uitkering na de wachttermijn van 13,64 procent naar 15 procent.
  • Voor liquidatiereserves die uiterlijk op 31 december 2025 worden aangelegd, blijft het huidige systeem deels behouden. Indien de uitkering pas na vijf jaar gebeurt, blijft het gunstige tarief van 5 procent van toepassing. Als men ervoor kiest de uitkering na drie jaar te laten plaatsvinden, wordt een verlaagd tarief van 6,5 procent toegepast. Bij uitkering binnen drie jaar blijft de huidige roerende voorheffing van 20 procent van kracht.
  • Voor liquidatiereserves aangelegd vanaf 2026 wordt het regime aanzienlijk minder aantrekkelijk bij vervroegde uitkering. Indien deze reserves binnen de wachttermijn van drie jaar worden uitgekeerd, dan zal een totale belastingdruk van 36,36 procent ontstaan, omdat er geen specifiek verlaagd tarief van 20 procent meer wordt voorzien voor dergelijke vroegtijdige uitkering, maar het tarief van 30 procent van toepassing blijkt. Dit is een gevolg van de afstemming op het regime van VVPR bis.
  • Bij uitkering bij vereffening blijven de regels ongewijzigd: de vooraf betaalde afzonderlijke aanslag van 10 procent geldt als eindbelasting, zonder bijkomende roerende voorheffing.

3. Conclusie

Het jaar 2025 vormt een belangrijk scharniermoment. Voor de liquidatiereserve biedt het jaar 2025 een laatste mogelijkheid om reserves aan te leggen onder het huidige gunstregime. Belastingplichtigen kunnen kiezen tussen het behouden van de vijfjarige wachttermijn met een belastingdruk van 13,64 procent, of opteren voor een uitkering na drie jaar aan een belastingdruk van 15 procent.

Als men het geld niet dringend nodig heeft, is het fiscaal voordeliger om voor liquidatiereserves aangelegd in 2020 te wachten tot 1 januari 2026. Dan kunt u deze uitkeren tegen 5 procent roerende voorheffing in plaats van 6,5 procent, wat een besparing van 1,36 procent betekent.

Heeft men het geld wel dringend nodig dan kan deze nieuwe opportuniteit gebruikt worden om na de wachttermijn van drie jaar al tot uitkering over te gaan. Vanaf 1 juli 2025 kan dan uitgekeerd worden tegen 6,5 procent in plaats van 20 procent, wat een aanzienlijke besparing oplevert.

Als de vennootschap op korte termijn vereffend wordt, is het zelfs nog voordeliger om de liquidatiereserves in de vennootschap te laten zitten tot de vereffening. Dan is er helemaal geen roerende voorheffing meer verschuldigd.

VVPR bis

Ook binnen het VVPR bis-regime worden wijzigingen voorgesteld. VVPR staat voor ‘verlaagde voorheffing / précompte reduite’. 

1. Huidig regime

Het VVPR bis-regime biedt de mogelijkheid om dividenden uit aandelen aan een verlaagd tarief van roerende voorheffing uit te keren, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het betreft dividenden op nieuwe aandelen op naam, uitgegeven naar aanleiding van een inbreng in geld op of na 1 juli 2013 door een kleine vennootschap in de zin van het WVV. Het verlaagd tarief wordt enkel toegepast op gewone dividenden.

Tijdens het boekjaar van de kapitaalinbreng en in het daaropvolgende boekjaar bedraagt de roerende voorheffing 30 procent. In het tweede boekjaar na het jaar van de inbreng daalt deze naar 20 procent. Vanaf het derde boekjaar na de kapitaalinbreng wordt nog slechts 15 procent roerende voorheffing geheven op de uitgekeerde dividenden.

2. Voorgestelde wijzigingen

Voor kapitaalinbrengen die na 1 januari 2026 zullen plaatsvinden, vervalt het tussenliggende tarief van 20 procent dat momenteel geldt in het tweede boekjaar na inbreng. In de nieuwe regeling zal bij uitkeringen in het tweede boekjaar opnieuw het standaardtarief van 30 procent gelden. Vanaf het derde boekjaar blijft het verlaagde tarief van 15 procent van toepassing.

3. Conclusie

Het jaar 2025 vormt eveneens een belangrijk scharniermoment. Binnen het VVPR bis-regime is het voor vennootschappen zinvol om vóór het einde van 2025 nog kapitaalinbrengen te doen. Dit maakt het mogelijk om bij uitkering in het tweede boekjaar na inbreng nog van het tarief van 20 procent te profiteren. Voor inbrengen vanaf 2026 verdwijnt deze mogelijkheid van uitkering aan 20 procent en geldt enkel vanaf het derde boekjaar het tarief van 15 procent.

Voorbehoud

Deze wijzigingen dienen nog goedgekeurd te worden door het Parlement. Op het moment van de redactie van dit artikel was de eerste lezing van dit ontwerp van programmawet in de Kamercommissie Financiën al een feit. De bedoeling van de federale regering bestaat erin dat dit wetsontwerp nog in de maand juni wordt goedgekeurd en eventueel nog vóór 1 juli 2025 gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad. Gelet op de reeds gevorderde datum in juni, lijken ons deze streefdata niet meer realistisch te zijn.

Dirk Coveliers is advocaat-vennoot bij het kantoor LLJ (Lallemand, Legros & Joyn), lid van het panel van experts van Investment Officer. Hij is eveneens hoofdredacteur van het “Tijdschrift voor Beleggingsfiscaliteit”. Het betreft hier enkel algemene toelichtingen die niet kunnen dienen als advies voor een specifieke situatie.

Author(s)
Categories
Access
Members
Article type
Article
FD Article
No