Om duurzaam impactbeleggen echt van de grond te laten komen, zijn uniforme maatstaven en een veel groter aanbod van investeerbare projecten nodig, zegt duurzaamheidsexpert Roelie van Wijk van Aegon AM.
Aegon Asset Management is van huis uit vooral een obligatie- en onroerendgoedbelegger, met veel grote pensioenfondsen en verzekeraars als klant. Duurzaamheid is ook voor hen een belangrijk thema.
‘Wie duurzaam wil beleggen, begint met het meewegen van duurzaamheidsfactoren in zijn reguliere beleggingsproces. Aegon AM doet dit voor alle 325 mijard euro aan belegd vermogen. Dat is de basis’, zegt Roelie van Wijk, wereldwijd hoofd duurzaamheid bij Aegon AM. In Nederland doen inmiddels diverse partijen dit. In het buitenland wordt ons land hierdoor vaak als koploper beschouwd.
Uitsluiten van tabak of wapens
‘Daarnaast kun je zaken als tabak en wapens uitsluiten of alleen in de beste bedrijven in een sector beleggen.’ Bij Aegon AM is van het totaal belegde vermogen zo’n 4,2 miljard e belegd in fondsen die dit doen (zogenoemde SRI-fondsen).
Maar waar nu veel aandacht naar uitgaat is impactbeleggen. Dat wil zeggen dat je met je beleggingen iets positiefs wil doen, iets wil bijdragen aan een betere wereld, bijvoorbeeld door te investeren in bedrijven die actief zijn op het gebied van groene energie. Aegon heeft zo’n 8,1 miljard euro belegd in strategieën als Affordable Housing, Renewable Energy of Green Bonds.
Hoewel dus bij alle beleggingsbeslissingen duurzame criteria worden meegewogen, zit van het totale belegd vermogen nog maar 2,5% in impactstrategieën. Waarom is dit niet meer als iedereen het zo belangrijk vindt?
Duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN
Van Wijk: ‘Vroeger kon je alles wat “goed” was als impact beschouwen, tegenwoordig wordt veel met de zogenoemde duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties gewerkt.’ Iedereen kan volgens Van Wijk zelf bepalen welke van deze doelen het beste passen bij zijn eigen organisatie.
‘Voor grote institutionele beleggers als pensioenfondsen en verzekeraars is vervolgens echter het eerste dilemma dat zij verplicht zijn voor een groot gedeelte staatsobligaties aan te houden.’ Staatsobligaties gelden als ‘risicovrije’ beleggingen.
‘Voor ons zijn staatsobligaties echter helemaal niet risicovrij’, zegt Van Wijk. ‘De rente in Amerika mag dan wel stijgen, maar de rente op kortlopende Duitse staatsobligaties staat nog altijd op -0,5 procent. Wij moeten dus betalen om deze obligaties aan te houden.’
Zoektocht naar rendement
Het is dus logisch dat gezocht wordt naar alternatieve investeringsmogelijkheden, liefst duurzaam, met een hoger rendement maar met dezelfde kredietkwaliteit. Deze zijn er volgens Van Wijk, maar ze zijn schaars en aan deelname aan een dergelijk project gaat een arbeidsintensief proces vooraf.
Ze wijst in dit kader op Aegon AM’s Government Related Investment Fund (GRIF) ‘Daarin beleggen wij in onderhandse leningen van staatsgegarandeerde of -gelieerde projecten, bijvoorbeeld in een windmolenpark in Noorwegen en Zweden, dat door de Deense overheid gegarandeerd wordt.’
Het voordeel hiervan is dat deze leningen als gevolg van de garantie een hogere rating krijgen, waardoor pensioenfondsen en verzekeraars er weinig kapitaalbeslag voor hoeven aan te houden, terwijl ze wel meer opbrengen dan staatspapier. ‘Voordat wij in zo’n project kunnen beleggen, kijken we eerst naar het bouwproces. Welke materialen worden gebruikt?
Hoeveel energie kost de productie?
Die moeten ook geproduceerd worden. Hoeveel energie kost dat en zijn er goede arbeidsomstandigheden in deze fabrieken? Vervolgens moet de boel vervoerd worden. Dat kost benzine en dan moet het ook nog geplaatst worden, ook dat kost energie. Hiervoor heb je data nodig van elke partij uit de keten.’
Dan maakt het natuurlijk uit of het park op zee komt of op land. Van Wijk: ‘Op zee heb je meer ijzer nodig, want dan is er ook onder het wateroppervlakte een constructie nodig. Dit kost dus meer energie dan een park op land. Ook is het onderhoud op zee bewerkelijker. Aan de andere kant heb je op zee een veel stabieler windaanbod, dus levert het park zelf meer stroom op.
Vervolgens moet je kijken aan wie je de stroom kwijt kan en of er bijvoorbeeld bij een groter aanbod dan je zelf nodig hebt landen om je heen zijn waaraan je de elektriciteit kunt leveren. De opslag van elektriciteit is namelijk nog niet zo makkelijk.
Heb je dit allemaal in kaart en goed bevonden, dan kun je op de deelname aan zo’n project bieden. En soms gebeurt het dan dat iemand anders vijf basispunten minder biedt en je daarom achter het net vist. Wij kunnen geld dat wij in impactstrategieën willen beleggen, dus lang niet altijd kwijt’, zegt Van Wijk.
‘De projecten zijn schaars.’ De Nederlandse overheid deed tot nu toe niet aan dergelijke garanties. Van Wijk: ‘Gelukkig is recent door de minister aangekondigd dat hij ook green bonds gaat uitgeven en hoeven we niet meer alleen uit te wijken naar buitenlandse aanbieders zoals Frankrijk en Ierland.’
Moeilijkheden met meten
‘Maar goed’, gaat ze verder, ‘stel je belegt in dat windmolenpark, hoeveel impact heb je dan? Het is logisch dit te relateren aan de vermindering van je CO2-uitstoot, maar hoeveel minder dan wat dan?
In Nederland is gas een veelvoorkomende energiebron. Je zou dus kunnen kijken hoeveel minder je uitstoot dan wanneer je eenzelfde hoeveelheid energie zou gebruiken opgewekt met gas. Maar in de Verenigde Staten is het nog heel gebruikelijk energie op te wekken met kolencentrales. Vergelijk je je uitstootvermindering daarmee, dan is je impact groter.
Maar je hebt natuurlijk ook het klimaatakkoord van Parijs nog. Je zou dus ook kunnen bekijken hoeveel je bijdraagt aan het halen van die wereldwijde doelstelling. In Nederland zou je daarnaast ook kunnen kijken hoeveel je minister Eric Wiebes van Economische Zaken en Klimaat helpt bij het behalen van de klimaatdoelstelling van het Nederlandse kabinet.’
Op Europees niveau wordt nu gekeken wanneer een benchmark met beursgenoteerde effecten zich duurzaam mag noemen. In het verlengde hiervan wordt in verschillende gremia nagedacht over het meetbaar maken van de bijdrage aan duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN. Dit is hard nodig, vindt Van Wijk. ‘Zolang er niet een en dezelfde methode is, kan iedereen wel claimen dat hij groen bezig is.’
Dit artikel staat in het thema-gedeelte over duurzaamheid in het Fondsnieuws-magazine dat woensdag verschijnt.