De AFM gaat in het kader van Mifid II wat beleggersbescherming betreft focussen op kostentransparantie en ‘product governance’. De industrie erkent het belang, maar plaatst ook kanttekeningen.
Het doel van betere beleggersbeschermingsregels is om te komen tot minder voorzienbare teleurstellingen. ‘Je wilt niet dat er producten op de markt komen waarvan de kosten zo hoog zijn, dat je van tevoren al weet dat een klant daar nooit een fatsoenlijk rendement mee kan behalen’, zegt Gert Luiting, hoofd van de afdeling sparen, lenen en beleggen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM).
Om dit te kunnen beoordelen, moeten klanten wel weten hoe hoog de kosten dan precies zijn. Dit klinkt misschien vanzelfsprekend maar van oudsher worden in de beleggingsindustrie niet alle kosten geëxpliciteerd. Mifid II schrijft nu simpelweg voor dat banken en vermogensbeheerders alle kosten die samenhangen met beleggen transparant moeten maken en als een opgeteld totaal aan de klant moeten rapporteren. Dit moet zowel voordat iemand klant wordt als tijdens de rit.
‘Wij zullen vooral gaan toezien op hoe de kosten transparant gemaakt worden’, vertelt projectleider Mifid beleggersbescherming bij de AFM Lieke Helleman. ‘Daarbij zal zowel worden gekeken naar de weergave als naar de berekening.’
Op dit moment is het voor banken echter nog lastig alle kosten die binnen de beleggingsfondsen waarmee zij werken, worden ingehouden te rapporteren. Simpelweg omdat fondshuizen deze nog niet allemaal specificeren. Op basis van de Europese verordening PRIIP’s moeten zij dit wel gaan doen, maar officieel pas vanaf 2020.
Om banken en vermogensbeheerders tegemoet te komen en te voorkomen dat banken bepaalde fondshuizen van het schap nemen, omdat ze niet alle benodigde informatie verschaffen, heeft de Europese koepel van fondshuizen, Efama, onlangs echter wel een template gemaakt van alle kosten die fondshuizen vanaf 3 januari 2018 moeten specificeren. Zowel NN Investment Partners als Robeco zegt desgevraagd de template te kennen en hem volgend jaar inderdaad te gaan gebruiken. De AFM heeft de template nog niet beoordeeld.
Kostentransparantie
Volgens Bert van den Broek van Rabobank blijft een probleem dat er geen internationale standaard is voor hoe fondshuizen de verschillende kostenposten moeten berekenen. ‘Dit verbetert wel. Er worden afspraken over gemaakt. Maar er blijven altijd punten voor verbetering. Zowel rendementen als kosten blijven subjectief.’ Dit is alleen al zo doordat partijen verschillende systemen gebruiken om deze te berekenen.
Partner Philip de Koeijer van AF Advisors onderschrijft dit. ‘Een van de posten die straks geëxpliciteerd moeten worden zijn de transactiekosten, volgens PRIIP’s moet dit op instrumentniveau gebeuren. Maar wat zijn de transactiekosten bijvoorbeeld precies als je een vastgoedfonds bent dat in huizen investeert? Bij obligaties is dit ook lastig, want daar zijn de transactiekosten onderdeel van de koers. PRIIP’s geeft wel handvatten’, zegt hij. ‘Maar als je dit echt allemaal op die manier insteekt is mijn indruk dat je de transactiekosten veel te hoog inschat.’
Bij indextrackers zou je er volgens hem op uit kunnen komen dat je de totale tracking difference als kosten moet zien. De tracking difference is het verschil in rendement van het betreffende fonds en de index die het volgt. Dit verschil wordt echter niet altijd alleen verklaard door de kosten. De Koeijer: ‘Soms werkt een aanbieder met sampling [hij heeft dan niet alle stukken uit de index die hij volgt in handen, maar een representatieve afspiegeling, red.]. Hij kan daarmee wat scheef zitten of iets uit de pas zijn gaan lopen als er een revisie van de index is geweest. Ook kunnen er valuta-effecten zijn. Reken je het totale verschil als kosten, dan kunnen trackers wel eens heel erg duur gaan lijken.’
Er is dus nog een aantal praktische moeilijkheden. Wat Van den Broek van Rabo de retorische vraag doet stellen wat een klant ermee opschiet dit allemaal tot twee cijfers achter de komma te weten.
‘Wij willen het als bank wel weten, maar feit is dat maar heel weinig klanten kijken naar alle kosteninformatie die we nu al geven. In plaats van aan het verder uitsplitsen van de fondskosten zou ik mijn tijd en geld liever besteden aan klanten wijzen op het belang van kosten en ze beter informeren over wat we nu al rapporteren. Het gaat er nu echt om of kosten 1,23 procent zijn of in werkelijkheid misschien 1,22 procent of 1,24 procent, in die orde van grootte. Wat we nu al rapporteren is een heel aardige indicatie.’
Dit wil niet zeggen dat Van den Broek vindt dat beleggers niks opschieten met de toegenomen kostentransparantie. ‘Zeker wel. Dat je straks verplicht bent alle kosten bij elkaar op te tellen, zorgt ook intern voor een toegenomen bewustwording. Ik hoorde een keer iemand uit de industrie zeggen dat hij een product had waarvoor hij alles bij elkaar uitkwam op 2,8 procent aan kosten. Toen was de reactie wel: die kosten kunnen we pas rapporteren nadat we ze verlaagd hebben. En dat is gebeurd.’
Werking, risico en doelgroep
Een ander belangrijk punt uit Mifid II volgens de AFM is dat een product moet aansluiten bij de klantgroep waaraan het product wordt aangeboden. Mifid II bevat heel specifieke regels op het gebied van de zogenoemde ‘product governance’ voor zowel de ontwikkelaars van beleggingsproducten zoals beleggingsfondsen als voor de partijen die deze producten verkopen.
Deze houden in dat fondshuizen en andere makers van beleggingsproducten bij de ontwikkeling en distributie van producten moeten aangeven wat ze doen, wat de risico’s zijn en voor welke doelgroep ze bestemd zijn. Vervolgens moet periodiek gekeken worden of bepaalde kenmerken misschien veranderd zijn, als gevolg van marktomstandigheden bijvoorbeeld.
Een voorbeeld van een product waarvan de risico’s veranderd zijn als gevolg van marktomstandigheden zijn de zeer defensieve profielfondsen. Veel partijen bieden deze momenteel niet aan omdat de fondsen vanwege de lage rentestand en de kans op een rentestijging in werkelijkheid nu even niet zo laag risicovol zijn als zij pretenderen te zijn, aldus consultant De Koeijer van AF Advisors.
Fondshuizen moeten deze productbeschrijvingen momenteel allemaal maken. ‘Doordat zij dit moeten opschrijven zullen zij hierin waarschijnlijk wat kritischer zijn, dan zij eerder waren’, zegt De Koeijers collega Peter Dom van AF Advisors. Ze zullen minder snel een ruime doelgroep kiezen voor hun producten.
Distributeurs moet zelf ook een analyse maken van de doelgroep waarvoor een product geschikt is en hun distributiestrategie hierop aanpassen. Vervolgens moeten zij zorgen dat het juiste product ook daadwerkelijk bij de juiste individuele klant terechtkomt.
Rabo-ledencertificaten
Een voorbeeld van een product waarvan het goed zou zijn geweest als de werking en de doelgroep eerder duidelijk omschreven waren zijn de Rabo-ledencertificaten, zegt De Koeijer.
‘Zij werden oorspronkelijk verkocht als een soort spaarproduct met weinig risico’s. Banken gaan toch nooit failliet, zo was de gedachte, terwijl het in feite om een vrij complexe achtergestelde en eeuwigdurende bedrijfsobligatie ging, waarbij de couponbetaling afhankelijk was van de financiële positie van de bank. Nog niet zo lang geleden voelde de Rabobank zich daarom verplicht herhaaldelijk brieven uit te sturen waarin erop gewezen werd dat klanten hun portefeuille moeten spreiden en dat deze beleggingsproducten misschien toch niet voor iedereen zo geschikt waren.’
Hefboomproducten
Als gevolg van Mifid II krijgt de AFM straks ook de bevoegdheid individuele producten te verbieden. Vooralsnog kon de toezichthouder alleen bepaalde aanbieders van producten aanpakken, als deze tenminste onder de geldende productontwikkelingsnormen vielen. Zij konden aangesproken worden op hun proces, maar de producten zelf konden niet worden aangepakt. Maar dit gaat veranderen en daar is de AFM blij mee. ‘Wij hebben hier een speciaal interventieteam voor gevormd, vertelt Gert Luiting van de AFM. Uit verschillende teams zijn hier mensen voor vrijgesteld. Hoeveel dat er zijn, wil hij niet zeggen.
Mogelijk kan de AFM dan eindelijk iets ondernemen tegen zogenoemde contracts for differences (CfD’s). Dit zijn hefboomproducten waarmee ingespeeld kan worden op stijgingen of dalingen van aandelen, obligaties, grondstoffen, valuta et cetera. Verschillende toezichthouders waaronder de Nederlandse AFM hebben deze producten eerder al bestempeld als zeer risicovol en voor het merendeel van de beleggers ongeschikt.
Uit een Frans onderzoek bleek eerder dat meer dan 89 procent van de beleggers in dit soort producten geld verliest. Volgens de AFM is er geen reden om aan te nemen dat de situatie voor Nederlandse beleggers anders is.
CfD-aanbieders zijn vaak in verschillende Europese landen actief op basis van een Europees paspoort. Hierdoor vallen ze niet onder het toezicht van de regionale toezichthouder, maar onder die van het land dat dat paspoort heeft afgegeven, waardoor de AFM hier tot nu toe weinig tegen kon ondernemen.
Natuurlijk kan de AFM ook straks niet lichtzinnig te werk gaan bij het verbieden van producten, zegt projectleider Mifid beleggersbescherming Helleman van de AFM. ‘Er moet aantoonbaar sprake zijn van een grote schadelijkheid voor consumenten of systemen.’
AF Advisors betwijfelt de slagkracht van de Nederlandse toezichthouder op dit punt. De Autoriteit Financiële Markten heeft zich eerder uitgesproken tegen binaire opties, bepaalde scheeps-cv’s en sommige vastgoedobligaties. Vaak zijn dit echter producten die net buiten het toezicht vallen. De Koeijer: ‘Ik denk dat de AFM hier een wat te grote broek aantrekt.’
Dit artikel staat in het Fondsnieuws-magazine dat woensdag 20 september verschijnt. Dit magazine bevat een thema-gedeelte over Mifid II.