Na een jarenlanger strijd tegen de fiscus en enkele cassatie-arresten in het voordeel van de belastingplichtige, heeft de fiscus in 2020 toegegeven dat de belastingplichtige een forfait voor buitenlandse belastingen (FBB) mag toepassen op dividenden van Franse oorsprong.
In praktijk aanvaardt de fiscus de toepassing van dit forfait enkel voor Franse dividenden die in de aangifte personenbelasting worden aangegeven omdat zij op een buitenlandse rekening geïnd werden.
Bezwaarschriften om dit FBB ook toe te passen op Franse dividenden die op een Belgische rekening geïnd werden en enkel onderworpen werden aan de bevrijdende roerende voorheffing zonder verdere vermelding in de aangifte in de personenbelasting, werden tot hiertoe afgewezen.
Daarin kan verandering komen door een recent arrest van het Hof van Cassatie van 23 november 2023. Het Hof van Cassatie bevestigt dat ook belastingplichtigen die Franse dividenden geïnd hebben op een Belgische rekening met inhouding van bevrijdende roerende voorheffing, eveneens recht hebben op de verrekening van het FBB.
Dit is dus een hart onder de riem van alle belastingplichtigen die hiervoor in bezwaar zijn gegaan en nadien naar de Rechtbank stapten. Alsook voor wie hiertegen tot nu geen stappen heeft durven ondernemen en die nog tot terugvordering wil overgaan.
Situering van de problematiek
De dubbele roerende voorheffing op buitenlandse dividenden is al decennialang een bron van frustratie bij Belgische beleggers. Onduidelijkheid is troef, net als een overheid die zich niet wil neerleggen bij de rechtspraak. Om deze dubbele belasting te beperken, sloot België dubbelbelastingverdragen af met verschillende staten, waaronder Frankrijk, waarin een compensatie voorzien werd via het systeem van FBB.
Doordat een aantal Belgische “goede huisvader aandelen” rond de eeuwwisseling omgevormd werden in Franse aandelen (denken we aan het vroegere Electrabel, Petrofina,…), is deze regeling gunstig om dubbele voorheffing te temperen voor Belgische particulieren.
Geldelijk uitgedrukt, komt het niet toepassen van de 15 procent FBB wel degelijk neer op een dubbele, lees: hogere belasting. Bij toepassing van het FBB kan men op een bruto-dividend van 100 euro finaal netto 74,12 euro overhouden (totale belasting = 25,88 euro). Als men het FBB niet toepast, zal men slechts 61,04 euro overhouden: de totale effectieve belasting zal derhalve 38,96 euro bedragen. Een verschil in belasting van 13,08 procent.
Evolutie van de Rechtspraak
Gedurende meer dan dertig jaar weigerde de Belgische belastingdienst gewoonweg de toepassing van het FBB op Franse dividenden, omwille van wijzigingen in het Belgisch intern recht. Dat zorgde voor veel discussie. De weigering van de Belgische belastingdienst om het FBB toe te passen leidde op 16 juni 2017 tot een eerste arrest van het Hof van Cassatie.
Daarin bevestigde het Hof de primauteit van het internationaal recht op het nationaal recht. Aldus zouden Belgische particuliere beleggers de toepassing van het FBB moeten kunnen genieten, zoals voorzien is door het dubbelbelastingverdrag. Ook al zou de interne wet dit ondertussen niet meer voorzien.
Ondanks dit duidelijk arrest van het Hof bleef de Belgische belastingdienst de toepassing weigeren van het FBB, zoals voorzien door het dubbelbelastingverdrag gewoonweg. In een antwoord op een parlementaire vraag liet de Minister van Financiën verstaan dat de belastingdienst zich zou schikken naar de rechtspraak van het Hof. Als gevolg daarvan werden de regels voor de toepassing van het FBB via de aangifte personenbelasting verduidelijkt in een administratieve circulaire (Circulaire 2021/C/49 - FAQ van 28 mei 2021).
Praktische houding Belgische fiscus
In praktijk bleef er echter een twistpunt met de fiscus bestaan voor wie de Franse dividenden niet in het buitenland geïnd had. Meer bepaald voor wie dit rechtstreeks deed op een Belgische rekening, met toepassing van bevrijdende roerende voorheffing zonder deze nadien nog aan te geven in de aangifte personenbelasting. De fiscus beweert dat enkel wie de dividenden had aangegeven in de personenbelasting en hierop vervolgens “belast” werd, aanspraak kon maken op FBB. De fiscus steunt zich hiervoor op het feit dat het Belgisch intern recht (art. 313 WIB92) geen verrekening van FBB voorziet ingeval van toepassing van bevrijdende roerende voorheffing.
De mogelijkheid tot compensatie van FBB met teveel ingehouden roerende voorheffing werd reeds tweemaal door het Hof van Beroep van Gent bevestigd in het voordeel van de belastingplichtige. Het betreft meer in het bijzonder de arresten van 15 december 2020 en 21 april 2021 van het Hof van Beroep te Gent. Datzelfde Hof van Beroep te Gent sprak zich een jaar later dan weer tegen de belastingplichtige uit (arrest van 5 oktober 2022).
Nieuw arrest
Tegen dit arrest van 5 oktober 2022 werd een voorziening ingesteld voor het Hof van Cassatie. Het Hof heeft daarover op 23 november 2023 een arrest uitgesproken ten voordele van de belastingplichtige. Aldus oordeelde het als volgt:
“Krachtens het algemeen rechtsbeginsel inzake de primauteit van het internationale recht op het nationale recht, heeft het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag voorrang op de bepalingen van het nationale recht.
Hieruit volgt dat artikel 19.A.1, tweede lid, Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag België verplicht tot het in mindering brengen van een minimum verrekenbaar bedrag aan forfaitaire buitenlandse belasting op de belasting verschuldigd in België, ongeacht de wijze van heffing van de in België verschuldigde belasting.
Aldus is België, ook wanneer de belasting op roerende inkomsten en opbrengsten van Franse oorsprong die door verblijfhouders in België zijn verkregen, uitsluitend door middel van roerende voorheffing wordt geïnd, verplicht een minimum verrekenbaar bedrag aan forfaitaire buitenlandse belasting te verlenen.”
Aanvraag tot terugbetaling ingehouden RV
De recuperatie van het FBB door middel van een aanvraag tot terugbetaling van ingehouden RV kan gebeuren tot 5 jaar, te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin de roerende voorheffing gestort is geweest.
Bijgevolg kan tot eind 2023 een aanvraag tot terugbetaling worden ingediend voor dividenden verkregen en onderworpen aan RV sinds 1 januari 2019. In principe kunnen dividenden die in december 2018 op de rekening binnenkwamen, maar waarvan de ingehouden RV pas op 15 januari aan de Schatkist doorgestort werd, ook nog in aanmerking komen.
Dient men de aanvraag tot terugbetaling van FBB pas in 2024 in, dan verliest men in principe het hele kalenderjaar 2019 en kan er teruggegaan worden tot R.V. ingehouden vanaf 1 januari 2020 (met ook hier weer de uitzonderlijke toepassing op dividenden betaald op rekening in december 2019, waarvan de RV pas in de eerste helft van 2020 aan de Schatkist gestort werd).
Dirk Coveliers is advocaat en Investment Officer kennisexpert.