Pensioenfondsen volgen nauwlettend de inflatieontwikkeling. Want hogere inflatie leidt tot hogere pensioenaanspraken. Maar geeft de meetlat, de consumentenprijsindex, de werkelijkheid wel goed weer? Néé, stellen Bert en Peter Slagter, systeemdenkers van kennisplatform LekkerCryptisch, in een bijdrage voor FN Institutioneel, de krant die vandaag bij geregistreerden op de deurmat valt.
Als we de consumentenprijsindex (CPI) moeten geloven, dan stijgen de dagelijkse uitgaven niet veel voor een elk jaar opnieuw vastgesteld mandje met producten en diensten die representatief zijn voor wat consumenten kopen. Tussen 2000 en 2019 was dat gemiddeld 1,8 procent per jaar. De Europese Centrale Bank en de Amerikaanse Federal Reserve zijn met dat cijfer (nog) niet zo blij. Zij streven namelijk naar een jaarlijkse, voor de economie gezonde inflatie met 2 procent of hoger.
De categorieën van inflatie
Maar zoals je kunt verdrinken in een rivier van gemiddeld een halve meter diep, geeft ook de CPI een verraderlijk verhaal. Niemand is gemiddeld – en niemand spaart voor een pot pindakaas. Ofwel, het mandje waar de pensioendeelnemer voor spaart is een ander mandje dan waar hij het nú aan besteedt. Zijn echte, relevante inflatie is namelijk de prijsstijging van de producten en diensten die hij in de toekomst wil kopen. Wat er in dat mandje zit, hangt af van zijn inkomen, zijn vermogen en zijn toekomstplannen en levensfase. Laten we dat eens opdelen in drie categorieën.
Categorie 1 kent een inflatie van onder de 0 procent. Daarin zit alles wat goedkoper wordt door digitalisering. Denk aan muziek, films, boeken, communicatie, fotografie, en spelletjes. Want de almaar groeiende techsector dematerialiseert. Geen fysiek boek meer, maar een ePub-bestand. Geen boekwinkel meer, maar amazon.com. Spotify, Netflix, Whatsapp, en Wikipedia zijn andere voorbeelden. En dat gaat met nog veel meer diensten gebeuren. Evenementen, bijeenkomsten, notariswerk, financiële diensten. Zelfs producten worden informatie: een 3D-printer thuis maakt er het product van!
In categorie 2, die een inflatie kent van rond de 2 procent, zit alles wat steeds efficiënter kan worden geproduceerd door robotisering, schaalvergroting en globalisering. Denk daarbij aan massaproductie zoals kleding, voedsel en huisraad. In deze categorie vallen ook niet-specialistische en overheidsdiensten, zoals de kapper, de schoonmaker en sociale huisvesting.
In categorie 3, waar de CPI beduidend minder betrekking op heeft, is sprake van een inflatie vanaf 5 tot zelfs boven de 20 procent. Daarin is alles te vinden wat schaars is. Huizen vind je hier bijvoorbeeld, met een prijsstijging van 7,3 procent per jaar tussen 2013 en 2020. Maar ook kunst, goede wijn, juwelen en exclusieve auto’s behoren tot deze categorie, en specialistische diensten zoals de zorg, bouwkunst en studies aan ’s werelds beste universiteiten.
Real Income assets
Ook bevinden zich in deze categorie assets die voorzien in een jaarlijks inkomen. Denk aan vastgoed (huurinkomsten), aandelen (dividenden) of obligaties (rente). Inflatie gaat dan om de vraag hoeveel vastgoed, aandelen of obligaties je moet kopen om bijvoorbeeld 10.000 euro per jaar aan inkomsten te genereren. Dat bedrag stijgt de laatste jaren met veel meer dan 5 procent per jaar.
Het zou best kunnen dat de inflatie van wat alle burgers (lees hier: pensioendeelnemers) dagelijks samen kopen in de buurt komt van die 2 procent. Dat is echter wat anders dan wat zij zouden wíllen kopen. Hier gaat het om dromen en wensen. Het gaat om sparen voor een woning, voor een schilderij aan de muur of voor de studie van de kinderen. De burger hoopt dat hij zich een bezitting kan veroorloven die hem gedurende zijn oude dag elke maand (pensioen-)inkomsten oplevert. Al die dingen, waar hij ‘s ochtends zijn wekker voor zet, bevinden in categorie 3.
Burgers merken dat hun spaardoel tijdens het sparen steeds verder weg komt te liggen. Want de prijzen van waar zij voor sparen, stijgen veel sneller dan hun salaris – die veelal gekoppeld is aan de CPI. Daarmee is het gevoel van mensen niet onterecht wanneer zij zeggen: ‘Er is wél hoge inflatie’ en ‘De euro is een slecht middel om mee te sparen’.
Money printer go brrr
Sinds de Grote Financiële Crisis van 2008 voeren centrale banken een zeer ruim monetair beleid, met lage rente en opkoopprogramma’s waarmee voor biljoenen aan assets worden gekocht. Dat gebeurt met wat in de volksmond ‘money printer go brrr’ wordt genoemd. Weliswaar heeft dit inderdaad (nog) niet geleid tot hoge inflatie, zoals gemeten door de CPI. Het geld uit de geldpers komt in de praktijk niet bij consumenten en MKB’ers terecht, maar bij institutionele beleggers die daarmee feitelijk gecompenseerd worden voor de lage rente.
Gevolg: een tegen elkaar opbieden op de vastgoedmarkt, eigen aandelen inkopen en steeds risicovollere schulden opkopen. In sommige landen zoeken overheden naar manieren om geld wél bij consumenten te krijgen. Dat doen ze met helikoptergeld of een basisinkomen. Digitale centralebank valuta zou hen daarbij kunnen helpen, omdat ze daarmee gemakkelijk bij elke burger wat geld in de portemonnee kunnen stoppen. Maar zorgt dit ook voor een hogere CPI?
WEF: ‘You will own nothing, and you will be happy’
Een steeds groter deel van de consumenten kan niets anders opbrengen dan de huur, voedsel, kleding en goedkope abonnementen. Dat zijn de producten en diensten in categorieën 1 en 2. Steeds minder mensen kunnen daarentegen betalen wat ze écht willen, de assets in categorie 3. De CPI wordt keurig elk jaar aangepast en vormt zich naar de feitelijke bestedingen. Het World Economic Forum schetst die toekomst met een klip en klaar beeld: ‘You will own nothing, and you will be happy’.
Zo krijgen we een steeds grotere klasse van mensen die weinig bezitten, waarbij de inkomsten en uitgaven allebei stijgen met de CPI. Het loon of de uitkering stijgt met 2 procent en de kosten van de boodschappen ook. Sparen? Vermogen opbouwen? Dat wordt heel lastig.
Steeds meer rijke individuen en families, maar ook pensioenfondsen, verzekeraars en grote bedrijven maken zich zorgen over inflatie. Hun diensten en beleggingen bevinden zich vooral in categorie 3. Zij houden rekening met een inflatie in de komende jaren van meer dan 10 procent; dan gaat het om vastgoed, kunst, aandelen en topstudies. Op basis hiervan wordt hun interesse gewekt in de bitcoin. Het is een nieuw soort activa die, in tegenstelling tot contant geld en staatsobligaties, misschien wél de inflatie kan bijhouden.
Wat een beetje bitcoin kan doen
Sterker nog, wellicht is een beetje bitcoin in de portefeuille al voldoende om de geldontwaarding van de rest te compenseren. Michael Saylor kocht met zijn aan de Nasdaq genoteerde bedrijf MicroStrategy in 2020 voor meer dan een miljard dollar aan bitcoin. In het bijbehorende persbericht stond het zo: ‘Bij het overwegen van verschillende soorten activa om in te investeren, zag MicroStrategy dat de bijzondere eigenschappen van bitcoin niet alleen een redelijke afdekking tegen inflatie bieden, maar ook het vooruitzicht op een hoger rendement dan andere investeringen.’
Volgens veel analisten is de instroom van professionele investeerders de reden dat de koers van bitcoin het afgelopen half jaar zo sterk is gestegen. MicroStrategy is namelijk niet de enige; de lijst met professionele beleggers wordt steeds langer. Een deel van hen koopt rechtstreeks bitcoin en een deel stelt zich bloot aan bitcoin via een fonds als Grayscale. Niemand weet hoe de economie zich de komende jaren ontwikkelt, maar veel signalen wijzen richting een langdurig stimuleren van de economie – met daaraan gekoppeld een hoge inflatie. Een spannend hoofdstuk voor de lange-termijnbelegger.
Bert en Peter Slager zijn oprichters van het kennisplatform LekkerCryptisch. Dit is de eerste van een zesdelige serie in de krant FN Institutioneel over grote systeemveranderingen, die vergaande invloed zullen hebben op beleggers in het algemeen en pensioen- fondsen in het bijzonder.