Duurzaamheidsdata is big business. Beleggers snakken naar eenduidigheid en vergelijkbare cijfers, maar in de praktijk hebben zij te maken met een lappendeken aan providers en standaarden. Wat moet er gebeuren om eenduidigheid te krijgen?
Nog lang niet van iedere onderneming of sector is voldoende duurzaamheidsdata beschikbaar. Daarbij gaan ESG-dataproviders alle anders om met ontbrekende gegevens. Als data niet verstrekt wordt door een onderneming, wordt er gemodelleerd. Onderwerpen als biodiversiteit en mensenrechten worden door middel van verschillende indicatoren gemeten en dataproviders geven niet hetzelfde gewicht aan dezelfde onderwerpen. Dat geeft hen in de praktijk grote invloed op hoe er omgegaan wordt met de duurzaamheidsdoelen in beleggingsportefeuilles.
Als het aan Brussel ligt mogen dataproviders en ESG-rating agencies in de Europese Unie straks alleen nog opereren onder de vlag van de Europese toezichthouder ESMA. Zij vinden het bezwarend dat dataproviders ook advies geven, credit ratings verkopen en benchmarks creëren. Onderzoek van het Institute for Energy Economics and Financial Analysis toont aan dat ESG-ratings in de praktijk sterk uiteen lopen en soms in tegenspraak met elkaar zijn.
Hazel Ilango, analist bij het Institute for Energy Economics and Financial Analysis, een onafhankelijke denktank die onderzoek en analyse uitvoert op het gebied van energie, financiën en duurzaamheid (en voorheen werkzaam bij een rating agency) benadrukt het verschil tussen observaties en metingen: ‘Ik kijk altijd naar de input, de output en het model: wat probeer je te meten? MSCI vergelijkt bijvoorbeeld het ESG-risico en -management van een bedrijf met sectoegenoten, terwijl Sustainalytics het materiële ESG-risico beoordeelt aan de hand van absolute waarden, vergeleken met andere branches. Door het contrast tussen de relatieve en absolute benaderingen, verschillen de ratings, hoewel wat er gemeten wordt relatief vergelijkbaar is.’
Welke methode?
Ilang vindt dat ESG-ratings gerangschikt moeten worden aan de hand van de gebruikte methodologie. ‘Ik denk dat er nu ruim 600 indicatoren zijn. De ratings zijn een risico-instrument geworden, het gaat steeds minder over de impact op de maatschappij en planeet. Dat moet een integraal onderdeel zijn van ratings; agencies kunnen overwegen om hun model te upgraden met een impactcomponent.’
Leonie Jesse, associate director bij de sustainability praktijk van KPMG, vind dat er te veel raamwerken en classificatiesystemen in omloop zijn. ‘Van sterren en wereldbolletjes (die diverse sociale en milieu onderwerpen voor het gemak bij elkaar optellen), tot complexe raamwerken die meer vragen oproepen dan antwoorden geven. Voeg daarbij dat aanbieders hun eigen methodologie superieur vinden en een patstelling is het resultaat.’
Denk aan de eindklant
KPMG werkt met asset managers, verzekeraars en andere institutionele beleggers. Jesse stelt dat het juist in het belang is van (particuliere) investeerders in een beleggingsfonds of de deelnemers van een pensioenfonds dat er helderheid komt. Die moeten gefundeerde keuzes kunnen maken en willen meer inzicht. ‘Dat realiseren institutionele partijen zich onvoldoende: dat ze straks gedwongen worden door de markt om hiermee aan de slag te gaan.’
Jesse ziet bij institutionele beleggers het verlangen om iets te kunnen zeggen over de duurzaamheid van hun portefeuille, niet alleen op holdingniveau, maar ook geaggregeerd, over thema’s. ‘Maar de data zijn op verschillende metrieken en definities gebaseerd. Wil je progressie laten zien, maakt dat het ingewikkeld: je wilt geen appels met peren vergelijken. De Corporate Sustainability Reporting Directive maakt het makkelijker om naar het niet-financiële- of duurzaamheidsdeel van de rapportages te kijken. In 2028 moeten zo’n 50.000 bedrijven in Europa rapporteren onder deze richtlijn. Ik hoop en verwacht dat daar eenheid in komt.’
Invloed van dataproviders
De invloed van data- en ratingagencies op institutionele beleggingsportefeuilles vindt Axel Pierron, director client relations bij Sustainalytics, beperkt. ‘Het is belangrijk dat afnemers op detailniveau blijven kijken en hun normen en waarden daarbij betrekken. Onze methodologie bevat kwalitatieve en kwantitatieve elementen, maar ook culturele. Wij zijn een Europees bedrijf en zien bijvoorbeeld de aanwezigheid van een vakbond als een positief element voor governance, terwijl dat in de Verenigde Staten anders wordt bekeken.
We proberen met ratings een gelijk speelveld te creëren. Dat is lastig bij bijvoorbeeld Scope 3 emissies, waar het ene bedrijf gedetailleerder over rapporteert dan het andere. Pirelli nemt als enige de uitstoot mee van auto’s die hun banden gebruiken. Vergeleken met sectorgenoten is hun uitstoot vele malen hoger. Je moet naast data naar andere zaken kijken. Dat gebeurt bij de ratings.’
Perron vindt dat het verstrekken van data en het verkopen van ratings goed samengaat. ‘Alleen data afnemen kan natuurlijk, maar je krijgt van elk bedrijf data die met een andere methodologie zijn opgesteld. Die moet je nog steeds interpreteren.’
Pierron laat weten geen voorstander te zijn van een enkele Europese standaard. Hij vindt dat we in dit vroege stadium meer gebaat zijn bij diversiteit en transparantie dan uniformiteit. ‘We zijn maar net begonnen. Stel dat de Europese Unie kiest voor een bepaalde methodologie, dan is de kans groot dat dat niet de beste is. Nu kunnen beleggers zelf hun methodologie en dataprovider kiezen en een eigen visie ontwikkelen.’
Versimpelen is geen oplossing
Pierron: ‘De uitdaging blijft enorm. We zijn waarschijnlijk twintig jaar te laat om nog echt impact te hebben op klimaatverandering. Iedereen is het erover eens dat we iets moeten doen, maar het is naïef te denken dat er één oplossing is. De zaken simplificeren is geen oplossing, dat heeft ons hier gebracht. Je kunt geen beleggingsbeslissingen meer nemen alleen op basis van risico, rendement en ESG-rating. We hebben zo jarenlang belangrijke elementen gemist in de waardering van bedrijven.
Veel dataproviders kijken nu naar de impact op het temperatuurscenario en werkelijke kosten. En die cijfers stemmen niet vrolijk. Slechts 5 procent van de Europese economie is echt ‘groen’. We zijn ver verwijderd van een methodologie die de volledige omtrek van het duurzaamheidsvraagstuk kan omvatten.’
Wereldwijde ESG-richtlijnen
Desondanks moet de regulering van ESG-diensten een pijler worden van de vernieuwde strategie voor duurzame financiering van de Europese Commissie. De AFM en haar Franse collega AMF pleiten voor een Europese verordening, die het toezicht op ESG-rating agencies bij de European Securities and Markets Authority (ESMA) legt.
Ilango werkt in Azië en kijkt met belangstelling naar de Europese inspanningen: ‘Uiteindelijk wil je een wereldwijd basisniveau hebben. Azië loopt achter, maar deze zomer heeft de Indiase toezichthouder richtlijnen geformuleerd, net als Singapore, Japan en Korea. Er zijn nog belangrijke vragen, zoals wat is lange termijn? Is de rating relatief of absoluut? Is er een onafhankelijk ratingcomité? Institutionele beleggers kunnen hier internationaal een positieve rol in spelen.’
Jesse vindt niet dat dataproviders te veel macht hebben, maar wel dat ze te veel vanuit concurrentie-perspectief opereren. Een gezamenlijke standaard ziet zij van wet- en regelgeving komen. ‘Het zou krachtiger zijn als dataproviders die standaard naar zich toe halen, in plaats van elkaar de tent uit te vechten wie er nu het mooiste raamwerk heeft. Bij duurzaamheid is samenwerking een noodzakelijk, maar dat gebeurt onvoldoende, omdat er een verdienmodel achter zit.’
ESG rating providers