Het tarief van box 3 wijzigt in de komende jaren naar uiteindelijk 34 procent. Dat is vier procent hoger dan het oorspronkelijke in 2001 geïntroduceerde tarief. De linkse partijen in de Tweede Kamer kwamen zelfs met een voorstel om het tarief te verhogen naar 49,5 procent.
Nu niet helemaal zeker is of dit kabinet de tijd wel volmaakt, is het mogelijk dat die 49,5 procent binnenkort nog terugkomt op de onderhandelingstafel. Naast het hogere tarief wordt er gedifferentieerd in forfaitair rendement. Voor spaargeld is dat over 2021 nog 0,01 procent en met de traagheid waarmee commerciële banken de renteverhogingen van de centrale bank volgen, zal dat over 2022 in dezelfde orde van omvang liggen.
Op schulden is een tarief van 2,46 procent van toepassing in 2022, maar dat percentage zal wel wijzigen. Die rente wordt namelijk gebaseerd op de gemiddelde rente op hypotheekschulden en in tegenstelling tot de spaarrente, stijgt die dit jaar wel snel. Beide percentages worden berekend na afloop van het jaar. Alleen het rendement op beleggingen is voor 2022 al bekend. Dat is namelijk 5,53 procent. Dat terwijl zowel aandelen als obligaties dit jaar meer dan tien procent in de min staan en geheel onterecht wordt er geen rekening gehouden met de inflatie van tegen de tien procent over 2022.
Verschil met 2001
Verschil van dit stelsel met het in 2001 geïntroduceerde stelsel is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende vermogenscategorieën. Met een dergelijk onderscheid moet een goede vermogensbeheerder rekening houden bij het vormgeven van de portefeuille. Veel obligaties zijn dankzij een heffing op basis van 5,53 procent niet meer interessant. Dan is de nagenoeg heffingsvrije kas een alternatief.
Het doet mij denken aan de fiscale mogelijkheden onder het vorige belastingstelsel. In het bronnenstelsel was vermogen een bron van inkomen en de kosten ter verwerving van een bron van inkomen waren aftrekbaar. Dat was bijvoorbeeld het abonnement op de VEB, maar ook de rente de moest worden betaald op geld dat was geleend om het vermogen te verwerven. In datzelfde bronnenstelsel waren inkomsten uit de bron belast, maar terugbetaling van kapitaal – bijvoorbeeld in de vorm van stockdividend – niet.
Aardig rendement
In die tijd schreef ik op twee A-4tjes uit hoe een belastingplichtige daarmee een aardig rendement kon behalen en tegelijkertijd een fiscaal nul-inkomen kon realiseren. Men koopt bijvoorbeeld het aandeel ABN Amro dat in 1995 iets meer dan 50 gulden kostte en koopt daarnaast de put ABN Amro 1998 op 70. Bij elkaar kostte die combinatie aanvankelijk 71,50 gulden. De belegger legde 1,50 gulden in en leende daarnaast 70 gulden. Omdat opties op individuele aandelen American style zijn, kan die put-optie elk moment worden uitgeoefend en omdat alle banken in Nederland garant stonden voor de optiebeurs was dit een keiharde garantie.
Om die reden volstond een rente van Aibor (het Amsterdam interbank offered rate, de voorloper van euribor) plus 1 procent. Die rente was volgens het bronnenstelsel aftrekbaar, voor de meeste beleggers ook nog eens tegen het toptarief van 60 procent en het vorstelijke dividendrendement was onbelast, mits men uiteraard koos voor een stockdividend.
Als er niets gebeurde, dan leverde deze oplossing al snel een rendement na belastingen op van meer dan 10 procent en opvallend veel mensen waren erg gelukkig met hun fiscale nul-inkomen. Om het interessant te maken was het wel zaak om mensen te vinden met een hoog inkomen. Advocaten, artsen, accountants, ondernemers, in de omgeving Amsterdam kwamen er steeds meer mensen met een fiscaal nul-inkomen.
Uiteindelijk kwamen de rendementen voor deze beleggers in de bull-markt van de jaren negentig veel hoger uit. Het aandeel ABN Amro steeg door naar 120 gulden. We werden gezien als wonderdokters. Het moet de belastingdienst toch opgevallen zijn dat er steeds meer mensen kwamen met een fiscaal nul-inkomen. Tijd voor een nieuw stelsel.
Dat nieuwe stelsel maakte fiscale constructies onmogelijk. Bovendien was een heffing van 1,2 procent heel schappelijk. Maar met de recente aanpassingen wordt de fiscaliteit weer relevant. Na belastingen is kas al snel een beter alternatief dan obligaties. Wie nog een stap verder wil gaan kan een portefeuille opbouwen met futures en de kas aanhouden als margin.
Aan het eind van het jaar bestaat zo’n portefeuille voor 100 procent uit kas. Vermogensbeheerders die vast willen houden aan hun bestaande portefeuille kunnen met een total-return-swap hetzelfde bereiken. Dit kan tot de introductie van de nieuwe vermogensaanwasbelasting in waarschijnlijk 2026, maar bij elkaar gaat het toch om een aardig fiscaal voordeel.
Han Dieperink is chief investment strategist bij Auréus Vermogensbeheer. Hij was eerder in zijn loopbaan chief investment officer van Rabobank en Schretlen & Co. Zijn bijdragen verschijnen op dinsdag en donderdag op Investment Officer.