Asset managers overwegen om van het in Nederland aantrekkelijke Fonds voor Gemene Rekening (FGR) afscheid te nemen nu het ministerie van Financiën van plan is om de voorwaarden voor een dergelijk fonds aan te scherpen. De gevolgen daarvan zijn meer administratielasten voor de fondsaanbieders en privacy-risico’s voor particuliere beleggers in dergelijke fondsen.
Het gaat om het ‘Implementatiebesluit registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies’. Dit besluit is al enkele keren uitgesteld en staat nu naar verwachting voor de tweede helft van november op de agenda van de Tweede Kamer. In de consultatieronde hebben meerdere partijen, waaronder vermogensbeheerders, asset managers en de belangenvereniging voor de sector, Dufas, op deze Implementatiewet negatief gereageerd.
De kritiek richt zich op het feit dat het FGR een gelijke behandeling krijgt als trusts - die Nederland overigens niet of nauwelijks als vehikel kent, zoals dat in het Verenigd Koninkrijk bij voorbeeld wel het geval is. Dat betekent dat iedereen die in een FGR meer dan 3 procent van het kapitaal bezit zich moet (laten) registreren in het zogenoemde UBO-register, dat de ‘uiteindelijk belanghebbenden’ van het fonds in beeld brengt - die eis wordt ook gesteld voor trusts.
Dit UBO-register, dat openbaar is, maakt onderdeel uit van de vierde anti-witwasrichtlijn van de Europese Unie en valt vooral de zeer vermogende Nederlanders om redenen van privacy en veiligheid zwaar; een voorbeeld daarvan is de familie Fentener van Vlissingen, dat vorige week door het FD in geuren en kleuren is beschreven.
Ondergrens van 3 procent
‘Ik heb geen enkel bezwaar tegen deze richtlijn, ik vind ook dat belastingontwijking aangepakt moet worden, maar het punt is dat de FGR meestal geen belastingontwijking beoogt. Veel FGR’s zijn gewoon beleggingsfondsen voor particuliere beleggers, die in een fonds gezamenlijk beleggen om bepaalde doelen te behalen, zoals bij voorbeeld de financiering van een studie of aanvullend pensioen’, zegt Hendrik Meesman, oprichter-eigenaar van Meesman Investments. Deze indexfonds-aanbieder heeft een paraplufonds dat een FGR is en waar beleggers wekelijks in- of uit kunnen stappen.
Met dat in- en uitstappen kunnen beleggers in de fondsen van Meesman onder of boven de grens van 3 procent uitkomen. ‘Of dat gebeurt, moet je continu monitoren en bij elke grensoverschrijding moeten beleggers dus aan- of afgemeld worden voor het UBO-register. Dat zijn aanzienlijke administratieve lasten en kosten voor het bedrijf’, zegt Meesman, omdat een FGR soms duizenden beleggers heeft. Bovendien, zo stelt hij, zullen er beleggers zijn die willen uitstappen als zij de ondergrens van 3 procent doorbreken en dus in het UBO-register als ‘Ultimate Beneficial Owner’ opgenomen dienen te worden.
Overstappen naar een NV
Het is goed mogelijk dat de nodige aanbieders op zoek gaan naar alternatieven als het parlement met dit Implementatiebesluit akkoord gaat. Het ligt dan voor de hand om een Naamloze Vennootschap op te tuigen. Het alternatief is de zogenoemde CCF, een Ierse variant van de FGR die nog relatief kort bestaat, maar dat lijkt een nogal tijdrovend en kostbaar alternatief.
De Naamloze Vennootschap heeft in ieder geval het voordeel dat je dan alleen bij een belang van 25 procent in het UBO-register opgenomen moet worden. Met een dergelijke structuur kunnen fondsaanbieders het (privacy-)belang van hun beleggers beter dienen, terwijl de fiscale aantrekkelijkheid van Nederland als registratie- of vestigingsplaats voor fondsaanbieders behouden blijft.
Dufas merkte bij monde van directeur Iris van de Looij (foto) in de consultatieronde dan ook op dat deze nieuwe eisen ondoenlijk veel werk geven, zoals ‘enorme administratieve lasten en hogere kosten, zeker voor de open-end FGR’s waar de beleggers dagelijks kunnen in- en uitstappen’. Maar de belangenvereniging noemt ook het feit dat er (rechts)ongelijkheid ontstaat met beleggers in beleggingsinstellingen die niet zijn aangemerkt als FGR of een icbe met een andere civiele rechtsvorm.
Bij dergelijke constructies, zoals de eerder genoemde NV, ligt de lat van een registratieplicht fors hoger. Van de Looij noemt in dat kader ondermeer een Sicav naar Luxemburgs recht of een besloten vennootschap of personenvennootschap. Dufas deelt dan ook de opvatting van Hendrik Meesman dat de FGR niet gelijk gesteld moet worden met een trust, maar dient te worden behandeld als een rechtspersoon of een personenvennootschap. Zij stelt daarom voor dat een FGR met grote aantallen particuliere deelnemers wordt vrijgesteld, en dat alleen belanghebbenden die 25 procent van de economische belangen hebben zich moeten registreren.
Vrijwel naakt in het UBO-register
In de sector valt het verwijt te horen dat bij de opstelling van het Implementatiebesluit door het ministerie van Financiën duidelijk sprake is van ‘gebrek aan kennis bij degene die de tekst en de eisen heeft opgesteld’. Er wordt nog gepoogd door belangenbehartigers als Dufas om de ondergrens waarbij opname in het UBO-register nodig is, te verhogen tot 5 procent, in plaats van 3 procent.