De pensioensector werkt intensief aan de voorbereiding op een nieuw stelsel, dat zich richt op groeiende transparantie en een persoonlijker pensioen. De grotere focus op koopkracht leidt tot hogere eisen aan de vormgeving van een leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid.
Het nieuwe pensioenstelsel maakt een einde aan een succesvol maar tamelijk gedateerd stelsel, dat volgens de gedeelde opvatting van de onderhandelaars aan vervanging toe was. ‘Het was niet meer zo transparant, en dus moeilijk uitlegbaar’, vertelt Rob Heerkens (foto), bestuurder van Pensioenfonds PGB, van origine het fonds voor de grafische industrie dat inmiddels 37,2 miljard euro belegt voor bijna 440.000 deelnemers.
‘Daarbij was het huidige stelsel ingericht op de vorige eeuw, waarin sprake was van een demografie met meer jongeren en minder ouderen. Nu is dat anders, wat de premiestructuur minder krachtig maakt.’ Gewijzigde arbeidsomstandigheden vormen een derde reden. ‘Mensen stappen over van de ene naar de andere sector, het ene naar het andere bedrijf; ze hebben te maken met wisselende pensioenfondsen. Ook dat maakte een herziening nodig.’
In het nieuwe stelsel – met een keuze voor het nieuwe pensioencontract (NPC) of de verbeterde premieregeling (WVP+) – wordt niet meer gesproken van pensioenrechten maar pensioenpotjes. Een fundamentele wijziging volgens Heerkens. ‘Rechten zijn een veel abstracter begrip. We accepteren in het nieuwe stelsel meer onzekerheid, waardoor pensioenen vaker en meer stijgen, maar ook eerder dalen als het tegenzit.’
De oude tijd (vooralsnog de tegenwoordige tijd, omdat de transitie “pas” in 2027 moet zijn afgerond) gaat over begrippen als pensioenrechten, indexatie, korten en dekkingsgraad. De nieuwe regeling rept over eigen potjes en het belang van koopkracht(behoud). In het verlengde daarvan wordt een collectief beleggingsbeleid uitgerold dat zich baseert op ‘de risicohouding van de deelnemer per leeftijdscohort’.
Op de vraag of individuele deelnemers dat risico wel in voldoende mate kunnen bepalen, zegt Heerkens: ‘Dat is lastig, maar het geeft wel een indicatie waar je mee verder kunt. Onze uitvraag gaat over ambitie versus risico. Dat nemen we mee – maar het zijn uiteindelijk wel het bestuur, de gremia in het fonds en de sociale partners die het beleid formuleren.’
Het nieuwe contract moet een transparanter en persoonlijker pensioen opleveren, vervolgt hij. Met cohorten kun je per leeftijdsgroep en risicohouding meer of minder risico nemen. In de flexibele variant kan op basis van de persoonlijke risicohouding daarbovenop voor nóg meer of minder risico worden gekozen.
Onderscheid in cohorten
In de praktijk zal het voor jongere generaties mogelijk worden om tot 100 procent te beleggen in zakelijke waarden – of meer zelfs: door de mogelijkheid om geld te lenen via hun pensioenfonds, zodat zij met een leverage in die relatief beperkte (eerste) risicojaren extra in aandelen kunnen beleggen. Generaties die de 50 jaar zijn gepasseerd, bouwen hun risico’s in aanloop naar hun pensionering in beginsel af.
Het behaalde collectieve beleggingsrendement wordt vervolgens opgesplitst in een beschermings- en een overrendement. Dat eerste rendement verschilt per cohort en wordt gebruikt als bescherming tegen renteschokken, terwijl het overrendement (totaal rendement minus uitgedeeld beschermingsrendement) in lijn met de gekozen risicohouding onder de deelnemers wordt verdeeld. Het pensioenfonds zal moeten vaststellen hoe deze toedelingsregels – rendementsstaffels – eruit gaan zien.
Op basis van een individueel geadministreerd pensioenpotje en een prudent vastgesteld projectierendement worden de uitkeringen bepaald. Omdat het renteniveau bepalend is zijn voor deze prognose, blijven uitkeringen nog altijd afhankelijk van schommelingen in de nominale rente. Hoe hoger het percentage beschermingsrendement dat een deelnemer krijgt, hoe minder last hij of zij van die schommelingen heeft. Bij de verdeling van de beleggingsopbrengst gaat het beschermingsrendement vóór het overrendement. De beschermingscomponent volgt een door DNB vastgelegde rentetermijnstructuur per cohort.
Beschermingsportefeuille
Voor besturen die kiezen voor het theoretische beschermings- rendement is nog onduidelijk welke ruimte zij krijgen voor de invulling van de beschermingsportefeuille. Verwacht wordt dat de sector – net zoals nu het geval is – kiest voor een matching- portefeuille. Wat dat concreet betekent, is nog inzet van onderzoek en discussie.
Heerkens: ‘De matchingportefeuille zoals we die nu kennen, bestaat niet alleen uit swaps, maar ook uit laagrisico-categorieën zoals credits, bedrijfsobligaties en hypotheken. Die zijn iets risicovoller, maar leveren ook meer op, zeker op de langere termijn zodat je een slechter jaar kunt compenseren. Zo maak je een beschermingsportefeuille die rendement genereert, afwijkend van de rentetermijnstructuur van DNB. Het zou heel zonde zijn als dat wat bedoeld is voor bescherming alleen in kas en swaps belegd kan worden en niet in credits en dergelijke, wat het een lange termijn rendementsbron kan maken.’
Langlevenrisico
Op de vraag wie bij die beleggingsvrijheid dwarsligt, antwoordt Heerkens: ‘Haagse wegen zijn soms ondoorgrondelijk.’ Bekend is dat DNB zelf terughoudend is om het pensioenfonds op het terrein van het beschermingsrendement carte blanche te geven, want in dat geval zou de complexiteit (van het toezicht) kunnen toenemen.
In algemene zin zorgt de aanvliegroute van leeftijdscohorten voor minder belemmeringen in het beleggingsbeleid. Ben je jong, dan neemt het pensioenfonds voor jouw cohort meer risico, ben je oud(er) dan wordt het risico afgebouwd. In de praktijk zal het langleven-risico lastiger zijn; deelnemers hebben vanuit de solidariteitsgedachte recht op een pensioenuitkering ‘tot de dood hen scheidt’.
Heerkens: ‘Het langleven-risico kan uit een solidariteitsreserve worden betaald, of direct worden verrekend met het beleggingsrendement. Over de verdeling van dat risico moeten nog keuzes worden gemaakt. Ons beeld is dat jongeren het geen probleem vinden deels mee te betalen voor hun ouder wordende ouders. Hun angst is eerder dat zij door het verschuivende sterftegemiddelde eeuwig moeten doorwerken. Tot mijn 77e, zeggen ze dan en voegen toe: “Wat heb ik dan nog aan die opgebouwde pensioenpot?” Als de solidariteitsreserve wordt gebruikt voor het langleven-risico, dan moet die worden gevuld uit de premie óf het overrendement.’
Risico’s delen is van oudsher een belangrijk principe, zegt Heerkens. Hij verwijst naar verzekeraars, die ooit begonnen als non-profit organisaties die lief en leed van langer of korter leven, van echtscheiding en arbeidsongeschiktheid delen. ‘Het mooie van een pensioenfonds is dat het ook zulke life events meeneemt, zonder winstdoelstelling. Wij staan voor kwaliteit, efficiency door schaalgrootte en solidariteit. Soms beleggen we wel zestig jaar voor een deelnemer, zonder in de verleiding te komen iets af te romen. We houden geen winst in; alles gaat naar de deelnemers.’
Dit artikel is verschenen in de eerste editie van FN Institutioneel, de krant voor pensioenfondsbestuurders en -beleggers die 6 keer per jaar verschijnt.