Wie voor werknemers een individuele pensioenregeling wil afsluiten, kan terecht bij een PPI, een verzekeraar of een APF. Wat zijn de verschillen?
Vroeger was het pensioenlandschap simpel en overzichtelijk. De bakkers zaten bij het Bakkers Pensioenfonds, ambtenaren bij het ABP en bouwvakkers bij het Pensioenfonds voor de Bouw. Een alternatief voor een pensioenfonds was een verzekerde regeling. Ze waren allemaal collectief, risico’s werden gedeeld. Hoe hoog het pensioen uiteindelijk zou worden, stond vast.
Dit is aan het veranderen. Steeds vaker wordt niet meer een bepaald pensioen gegarandeerd, maar is de hoogte van het pensioen afhankelijk van de behaalde beleggingsresultaten. Dit soort regelingen wordt ‘defined contribution’-regelingen genoemd, oftewel DC.
Nog een stapje verder is individueel DC. Dit zijn regelingen waarbij iedere werknemer zijn eigen pensioenpot opbouwt (klik hier voor meer achtergrond). Dergelijke regelingen worden aangeboden door verschillende pensioenuitvoerders, door verzekeraars en premiepensioeninstellingen (PPI’s). Er zijn er achttien in Nederland. In dit artikel kijken we hoe ze eruitzien en waarin zij van elkaar verschillen.
Een kenmerk van individueel DC is dat het beleggingsrisico in plaats van bij de werkgever bij de werknemers is komen te liggen. Vakbonden kunnen daarom huiverig zijn voor dit soort regelingen.
Fantastische producten
Consultant Jasper Haak van AF Advisors, dat samen met actuarieel adviesbureau LNBB een tool heeft ontwikkeld om individuele DC-regelingen met elkaar te vergelijken, laat een ander geluid horen. Het zijn ‘in principe fantastische producten’, zegt hij.
‘De prijs-kwaliteitverhouding is veel beter dan wat er aan private banking-producten op de markt is. De kosten liggen gemiddeld op zo’n 0,45 procent per jaar, waar je voor een private banking-portefeuille al gauw meer dan 1,5 procent per jaar betaalt. En de rendementen van een groot deel van de premiepensioeninstellingen zijn ook helemaal niet slecht vanwege de goede spreiding en het gebruik van indexfondsen.’
Het is volgens hem dus eigenlijk wachten op de eerste partij die deze producten ook tegen deze kosten direct aan particulieren of zelfstandigen gaat aanbieden. Nu kunnen alleen werkgevers dit soort producten nog voor hun werknemers afsluiten.
Er zijn in Nederland zo’n tien PPI’s. Twee grootbanken hebben een PPI: ABN Amro en Rabobank samen met PGGM. Daarnaast hebben veel verzekeraars er een. Robeco had ook een eigen PPI, maar heeft zich inmiddels aangesloten bij International Pension Solutions, een platform waarop ook beleggingsoplossingen van Kempen, BNP Paribas IP en Fidelity beschikbaar zijn. Pensioen-adviseur Willis Towers Watson heeft ook een eigen PPI.
In totaal was eind vorig jaar volgens de Nederlandsche Bank 3 miljard euro belegd via PPI’s. Dit geld was echter niet gelijk verdeeld. Het platform PensioenPro schreef eerder dat er vier PPI’s zijn met meer dan 500 miljoen euro onder beheer.
Dit betekent dat veel andere aanzienlijk kleiner zijn. Winst maken vele vehikels dan ook nog niet. Daarvoor is schaalgrootte nodig. Alleen Brand New Day heeft onlangs aangegeven dat winst wordt gemaakt.
Naast PPI’s biedt een aantal verzekeraars ook individuele DC-regelingen aan in de vorm van een verzekerde regeling. Een verschil tussen een PPI en een verzekerde regeling is dat de PPI zelf geen verzekeringselementen mag hebben. Een PPI mag zelf dus bijvoorbeeld geen dekking geven voor overlijden of arbeidsongeschiktheid. Dit wordt herverzekerd.
Ook moet de werknemer die zijn persoonlijke pensioenpot bij een PPI heeft opgebouwd als hij met pensioen gaat een overeenkomst met een verzekeraar aangaan voor de aankoop van een pensioenuitkering. De PPI zelf stopt op de pensioenleeftijd.
De recent door het parlement aangenomen wet die regelt dat individuele DC-regelingen mogen doorbeleggen na de pensioengerechtigde leeftijd biedt PPI’s onder voorwaarden de ruimte om ook in de uitkeringsfase een productoplossing te bieden aan deelnemers die bereid en in staat zijn beleggingsrisico te blijven lopen. Partijen zijn volgens Haak nog aan het nadenken hoe ze dit moeten vormgeven. Hij kan daar op dit moment dus nog niet zo veel over zeggen.
Alle individuele DC-regelingen beleggen in ieder geval tot de pensioengerechtigde leeftijd via de lifecycle-systematiek. Dat betekent dat ze aan het begin van de looptijd relatief veel in aandelen beleggen en als iemand tegen de pensioengerechtigde leeftijd aanzit, relatief veel in vastrentende waarden (zie bijgevoegde infographic). Ze doen dit alleen allemaal net weer op een andere manier.
Aan het eind zorgen ze er op dit moment nog allemaal voor dat ze obligaties bevatten met een gemiddelde looptijd van ongeveer twaalf jaar, vertelt Haak. Dit is nodig omdat er aan het eind van de looptijd een product moet worden aangekocht dat een pensioen moet uitkeren. Op deze manier kun je het opbouwproduct gemakkelijk omzetten in een uitvoerproduct.
Zit je aan het eind voor 100 procent in obligaties met een looptijd van vijf jaar, dan loop je een renterisico, aldus Haak. Dit zogenoemde matchen van het renterisico is iets wat niet gebeurt als je zelf als particulier een lifecycle-fonds koopt.
Indextrackers
Doordat er als gevolg van de lifecycle-systematiek zo veel nadruk ligt op de beleggingsmix, ligt er over het algemeen minder nadruk op de onderliggende fondsen. De meeste DC-regelingen bevatten indextrackers. ‘Dit houdt de prijzen laag’, zegt Haak. Het verdient geen schoonheidsprijs dat vaak met huisfondsen gewerkt wordt. Enkele aanbieders, zoals ABN Amro en Rabobank-PGGM, werken met beleggingsfondsen en indextrackers van verschillende externe aanbieders.
Bij de PPI van International Pension Solutions kan de klant weliswaar kiezen voor verschillende vermogensbeheerders, maar de klant moet wel een totaaloplossing van één aanbieder kiezen. Je kunt dus niet de obligatiefondsen van partij A combineren met de aandelenfondsen van partij B.
Een aantal aanbieders presenteert zichzelf tot slot als duurzaam, zegt Haak. Wie daar waarde aan hecht, kan deze partijen kiezen. Van alle individuele DC-regelingen hebben Zwitserleven en Delta Lloyd volgens hem het beste duurzaamheidsbeleid. Zij zijn wel wat duurder, onder meer als gevolg hiervan. De PPI’s van ABN Amro en NN berekenen daarentegen de aantrekkelijkste kosten.
Bij het beoordelen van het beleggingsbeleid kijken AF Advisors en LNBB onder meer naar wie het beste onnodige risico’s mijdt door te spreiden over verschillende beleggingscategorieën bijvoorbeeld en een goede fondsselectie uit te voeren. De beste drie partijen op dit gebied zijn volgens de twee bureaus: ABN Amro, Rabobank en Brand New Day.