De Nederlandse pensioenfondsen hebben in het tweede kwartaal van dit jaar een beleggingsrendement gehaald van gemiddeld minus 0,8 procent. De spreiding tussen de rendementen van de 177 pensioenfondsen is ten opzichte van het eerste kwartaal kleiner geworden.
Dat blijkt uit de kwartaaldata die De Nederlandsche Bank publiceert. In het eerste kwartaal van 2024 waren de verschillen tussen de beleggingsresultaten van de fondsen behoorlijk groot, want die liepen uiteen van 15,8 procent van het CDC Fonds van Nationale Nederlanden tot minus 0,6 procent van het pensioenfonds van IBM Nederland. 68 procent van alle pensioenfondsen viel toen in de grootste twee rendementscategorieën (rendement tussen 2 en 4 procent).
In de maanden april, mei en juni bleef de spreiding echter beperkt tot 4,3 procentpunt, tussen de plus van 1,5 procent van het pensioenfonds van HAL en het rendement van -2,8 procent van het fonds van British American Tobacco in dat kwartaal. 81 procent van alle fondsen zat in dit kwartaal in de grootste twee rendementscategorieën (rendement tussen -2 en 0 procent).
Bron data: DNB
De absolute verschillen in hoogte van het rendement houden uiteraard verband met de ontwikkelingen op financiële markten. In het eerste kwartaal kwam de index MSCI World uit op 11,4 procent, in het tweede kwartaal op 3,4 procent. Duitse staatsobligaties boekten in het eerste kwartaal een rendement van -1,3 procent, in het tweede een rendement van -0,7 procent.
Bron data: DNB
In het eerste kwartaal was het gemiddelde rendement van Nederlandse pensioenfondsen 2,9 procent, flink lager dan de combinatie van de genoemde index-voorbeelden. In het tweede kwartaal was het gemiddelde dus -0,8 procent, ook lager dan de mix van deze indices.
Pensioenverplichtingen
Het portfolio van een pensioenfonds wordt echter niet samengesteld met het doel een zo hoog mogelijk kwartaalrendement te halen, moet hierbij worden vermeld. De asset allocatie komt tot stand op grond van een flink aantal aanvullende overwegingen, waarvan de belangrijkste de samenstelling van de pensioenverplichtingen is.
‘Pensioenfondsen streven ernaar met een hoge mate van zekerheid de nu en in de toekomst beloofde uitkeringen te kunnen uitbetalen’, zo vat hoofdstrateeg Willem Barentsen van Achmea Investment Management die verplichtingen samen. Het risicoprofiel van een fonds is hierbij een bepalende factor: een financieel gezond fonds met een hoge gemiddelde leeftijd kan in veel gevallen volstaan met een meer defensieve portefeuille, terwijl een jong fonds met vooral jonge deelnemers doorgaans relatief meer in zakelijke waarden belegd zal zijn.
Maar ook andere kenmerken van het pensioenfonds bepalen de asset allocatie. Een hoge of lage dekkingsgraad bepaalt bijvoorbeeld ook hoeveel risico een fonds kan of wil nemen, net zoals de voorkeuren van de deelnemers dat doen. Die voorkeuren kunnen ook wijzen in de richting van bepaalde beleggingscategorieën, vanuit de wens het draagvlak van het beleggingsbeleid te vergroten. Een fonds in de bouw zal bijvoorbeeld wellicht meer in vastgoed willen beleggen.
‘Daarnaast kunnen ook meer praktische overwegingen meespelen’, aldus Barentsen, ‘bijvoorbeeld de beheerkosten van bepaalde beleggingscategorieën, de verhandelbaarheid ervan en de transparantie en omvang van bepaalde financiële markten.’
Korte versus lange termijn
Tot slot kunnen pensioenfondsen ook sterk verschillen in hun voorkeuren voor maatschappelijk verantwoord beleggen. Barentsen: ‘Meerdere fondsen willen meer sturen op langetermijnrendementen en zullen bepaalde beleggingen uitsluiten die misschien op de korte termijn nog wel een goed financieel rendement zouden opleveren, maar waarvan men vanwege bijvoorbeeld klimaatoverwegingen het langetermijnperspectief als riskant beoordeelt. Men maakt dan de keuze om daarin niet te beleggen.’
Een en ander verklaart dan veelal dat het financiële rendement van pensioenfondsen meestal achterblijft bij dat van (wereldwijde) aandelenindices. ‘Een portefeuille van een pensioenfonds heeft nu eenmaal meerdere functies dan alleen rendement halen’, aldus Barentsen. ‘Puur voor het rendement op lange termijn zou een omvangrijke aandelenportefeuille het beste zijn, maar een pensioenfonds moet ook denken aan veiligheid en matching, aan het afdekken van inflatierisico’s en aan een goede diversificatie. Voor al die functies zijn diverse beleggingscategorieën voorhanden; van staatsleningen, hypotheken en veilige private debt voor de matchingportefeuille tot bijvoorbeeld infrastructuur of grondstoffen voor de diversificatie. Een goede pensioenportefeuille bestaat uit beleggingen in al die categorieën, in de mate waarin er behoefte is aan de functies die deze categorieën binnen de portefeuille vervullen.’