De Europese rijkdom bereikte vorig jaar ongekende hoogten en is in toenemende mate geconcentreerd bij families wier kapitaalopbrengsten de kwakkelende economische groei blijven overtreffen, aldus een rapport van een in Zürich gevestigde denktank. Luxemburg, Nederland en België kwamen naar voren als de landen met de hoogste dichtheid van miljonairs in de EU.
Het totale nettovermogen in Europa bereikte in 2020 een recordhoogte van 69.000 miljard euro, een stijging van 3,9 procent ten opzichte van een jaar eerder. In Europa is de gemiddelde rijkdom de afgelopen tien jaar met 45 procent gestegen en is de rijkdom sinds 2000 ongeveer verdubbeld, zo stelt Redesigning Financial Services (RFS) in zijn jongste editie van het ‘European Wealth Report’.
Europese volwassenen hebben gemiddeld een nettovermogen van 199.471 euro. Zwitserland is koploper met een gemiddelde rijkdom van 525.557 euro per volwassene, gevolgd door Luxemburg (297.172 euro), Nederland (278.196 euro) en België (250.882 euro). Slovenië, Griekenland en Slowakije staan aan de andere kant van de schaal, met een gemiddelde rijkdom per volwassene van minder dan 79 000 euro.
Wat de concentratie van rijkdom betreft, hebben het VK, Frankrijk, Duitsland en Italië de meeste miljonairs in absolute termen, zo blijkt uit het onderzoek. De vermogensconcentratie varieert aanzienlijk. Van de EU-landen heeft Luxemburg met 8,8 procent de hoogste dichtheid van miljonairs, gevolgd door Nederland met 7,1 procent en België met 5,4 procent. Dat is iets meer dan 4 procent voor de drie grootste landen van Europa.
Zaniar Sharifi, algemeen directeur bij RFS, stelt dat de hoge dichtheid van miljonairs in de Benelux-landen “disproportioneel” is en niet goed kan worden verklaard. ‘Kortom, we hebben geen zicht op de historische redenen.’
De rijkste 1 procent van de Europese huishoudens heeft een gemiddeld nettovermogen van 3,8 miljoen euro en bezit 19 procent van het totale Europese vermogen. In Zwitserland en Nederland bezit bovenste 1 procent van de samenleving respectievelijk 28 en 27 procent van de nationale rijkdom. Italië en Griekenland hebben de laagste vermogensconcentratie. De top 1 procent bezit respectievelijk slechts 9 procent en 12 procent.
Volgens de RFS moeten de trends op het gebied van besparingen en investeringen van huishoudens verder worden geanalyseerd om na te gaan welk effect de pandemie heeft gehad op de toenemende vermogensongelijkheid. Door de lage rente hebben huishoudens met relatief veel spaargeld mogelijk minder geprofiteerd van de kapitaalwinsten die op de financiële markten zijn behaald.
Nettovermogen vooral bij grote vier
Meer dan 70 procent van de rijkdom in Europa is geconcentreerd in de vier grootste landen van de regio. Huishoudens in Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk hebben samen een vermogen van 49.000 euro, meer dan twee derde van het totale netto particuliere vermogen in Europa.
RFS definieert nettovermogen door te kijken naar de waarde van zowel financiële als niet-financiële activa, zoals investeringen in onroerend goed, alsmede schulden. De schuldenlast van de Europese huishoudens vormt een niet te verwaarlozen derde van de bruto financiële activa, aldus de RFS, waarbij wordt opgemerkt dat bijna 70 procent van de mensen in Europa eigenaar is van hun huis.
Vooruitblikkend stelt de RFS dat de trends in nettovermogen op de langere termijn moeilijk te voorspellen zijn vanwege de ‘precaire economische context van stijgende inflatie’ en het vooruitzicht van een strakker monetair beleid.
Desondanks verwacht de denktank dat de nettovermogenspositie in Europa verder zal toenemen, vooral dankzij de grotere economieën die zich herstellen van de pandemie, terwijl zij verwacht dat de perifere Europese economieën iets van de rijkdom zullen opbouwen die ze tijdens de pandemie van 2020 zijn kwijtgeraakt.
‘Gezinnen die kapitaal bezitten, staan op het punt een groter stuk van Europa’s groeiende welvaartstaart te veroveren’, concluderen de onderzoekers in het European Wealth Report.
ECB volgt ontwikkeling nauwlettend
De Europese Centrale Bank (ECB) volgt de welvaartsonderzoeken op de voet, omdat deze trends ook het monetaire beleid kunnen beïnvloeden.
ECB-bestuurslid Isabel Schnabel zei in november dat ‘het risico bestaat dat het monetaire beleid onevenredig ten goede komt aan degenen in de hogere rangen van de welvaartsverdeling. Centrale banken hebben daarom de plicht om dergelijke overwegingen in hun besluitvormingsproces te integreren als onderdeel van hun reguliere evenredigheidsbeoordeling.’