Scott Woods, beheerder van het Threadneedle (Lux) Global Smaller Companies Fund, twijfelt er niet aan dat small caps vandaag heel wat te bieden hebben. De voorwaarde is wel dat bepaalde kwaliteitscriteria worden gevolgd want gezien de grootte van het universum is het geen eenvoudige taak het kaf van het koren te scheiden.
De zoektocht van Scott Woods is volledig gericht op kleine bedrijven van hoge kwaliteit met blijvend sterke competitieve voordelen. ‘Dankzij deze voordelen slagen ondernemingen erin om een hoog rendement op het geïnvesteerd vermogen te boeken en dat voor een langere periode.’ Hij merkt echter op dat markten stelselmatig de duurzaamheid van deze voordelen onderschatten waardoor dergelijke bedrijven vaak ondergewaardeerd worden en er dus meer opportuniteiten zijn om als beheerder alpha te genereren. ‘Het helpt ook dat op dit enorme universum van 4500 small caps veel minder analisten actief zijn waardoor er minder efficiëntie is.’
Beleggingsfilosofie uit verschillende lagen
Voor de beheerder van Columbia Threadneedle kunnen duurzame competitieve voordelen op verschillende manieren worden geïdentificeerd. ‘Een hoge toegangsbarrière dankzij een sterke merknaam en/of ijzersterke patent zoals de Amerikaanse producent van waterverdrijvende spray WD-40 Company al jaren aantoont, uiterst lage productiekosten met als voorbeeld Trex Company, een dominante marktpositie die voor een efficiënte schaalgrootte zorgt zoals het Canadese Cargojet, hoge overstapkosten waardoor de Amerikaanse softwaregroep Tyler Technologies gebeiteld zit en automatische groei naarmate steeds meer mensen een bepaalde dienst gebruiken zoals Ritchie Bros Auctioneers dat via opbod industrieel materiaal verkoopt, aantoont.’
Scott Woods laat zich echter ook inspireren door het Vijfkrachtenmodel van Michael Porter en de ESG-scores (Environmental, Social and Corporate Governance) die ondernemingen realiseren. ‘Bedrijven die niet goed scoren op ESG-vlak kunnen nu eenmaal geen duurzaam businessmodel hebben, zo eenvoudig is het.’ En via het Vijfkrachtenmodel kan hij duurzaamheid van de competitieve voordelen en de bijhorende risico’s beter begrijpen. Deze vijf concurrentiekrachten zijn volgens Porter bedreiging van nieuwe toetreders, het gevaar van substituten, de kracht van leveranciers, de kracht van klanten en de concurrentie binnen de industrie. ‘Via bedrijfsmeetings krijgen we een beter zicht op al deze factoren,’ onderstreept Woods.
Portefeuillesamenstelling
Uiteindelijk heeft dit onderzoeksproces geleid tot een portefeuille van zo’n 80-tal namen voor het Threadneedle (Lux) Global Smaller Companies Fund. ‘De doelstelling is om de 80 small caps met de meest duurzame business modellen in de portefeuille op te nemen en ervoor te zorgen dat de upside ten opzichte van ons koersdoel nog groot genoeg is. Volgende week bezoeken we trouwens het management van Barco met als enige vraag of dit bedrijf bij deze 80 hoort.’
Opvallend is dat Europa momenteel goed is voor 34 procent van de portefeuille in tegenstelling tot 15 procent voor de benchmark (MSCI World Small Cap index). Amerikaanse bedrijven maken 47 procent ervan uit tegenover 60 procent van de referentie-index. ‘Onze portefeuille is het gevolg van een bottom-upproces en het maakt me niet uit of onze bedrijven uit Europa, de VS, het VK of Japan komen. Enkel bedrijven die aan onze beleggingsfilosofie komen erin. Vandaag is er dus meer waarde te vinden in Europese small caps dan in Amerikaanse.’
Industrie, technologie en gezondheidszorg zijn dan weer de best vertegenwoordigde sectoren terwijl financials, vastgoed, energie en nutsbedrijven (fors) zijn ondergewogen. ‘Het is moeilijk om banken of energiespelers met competitieve voordelen te vinden terwijl de prijzen bij nutsbedrijven door de overheid worden geregeld, een flinke handicap.’
Aandelen selecteren is één ding maar wanneer wordt een positie verkocht? ‘Ten eerste als er een risico bestaat dat een competitief voordeel gaat verzwakken en het bedrijf dus niet meer aan onze beleggingsfilosofie gaat voldoen.Ten tweede als de waardering te hoog wordt en een aandeel boven zijn intrinsieke waarde noteert. En ten derde als een bedrijf te groot wordt en een bepaalde marktkapitalisatie overstijgt.’