Het onderscheiden van een return- en een matchingportefeuille maakt school in de pensioensector. Deze tweedeling is zowel bruikbaar bij grote pensioenfondsen als bij persoonlijke pensioenpotten
Het pensioenfonds van toezichthouder DNB, dat bijna 1,9 miljard euro in kas heeft, heeft vorig jaar de beleggingen verdeeld in twee brokken. Aandelen en vastgoed zitten in de zogeheten returnportefeuille die goed is voor 40% van het vermogen. De rest van het kapitaal is belegd in de matchingportefeuille, die draait om zekerheid en veiligheid. Deze is tot de nok gevuld met oerdegelijk Duits en Nederlands staatspapier.
De returnportefeuille moet zorgen voor extra rendement, de matching-portefeuille voor een voorspelbare inkomstenstroom. Een groeiend aantal pensioenfondsen kijkt met die bril naar hun beleggingen. Ze nemen afscheid van de traditionele indeling in beleggingscategorieën zoals aandelen en vastrentend. Op zo’n moment verhuizen bijvoorbeeld high-yieldleningen naar de return-portefeuille.
Deze indeling is zowel te vinden bij grote pensioenfondsen als bij Premie Pensioen Instellingen (PPI’s). De twee grootste PPI’s zijn BeFrank van NN en Cappital van Aegon. Samen hebben deze PPI’s het leeuwendeel in handen van deze groeiende markt voor individuele pensioenen via de werkgever. Ze beheren ieder na interne fusies bijna 2,5 miljard euro. De totale markt is ruim 7 miljard euro, een klein maar groeiend deel van de totale pensioenmarkt van zo’n 1300 miljard euro.
De deelnemers beleggen via deze PPI’s op individuele beleggingsrekeningen. Die beleggingen zitten weer in fondsen van onder meer NN IP of Aegon Asset Management.
‘De richting is duidelijk’
‘De verdeling return- en matching is afkomstig uit de wereld voor defined-benefitregelingen’, zegt Jacqueline Lommen, pensioenexpert bij State Street en eerder werkzaam bij Robeco. Bij defined benefit (DB) is de pensioenuitkering het uitgangs- punt van de regeling. Omdat de uit- kering in principe vastligt, moeten DB-fondsen zorgen dat ze aan die verplichting kunnen voldoen. Daar-voor dient de matchingportefeuille. De returnportefeuille is het zout in de pap: de indexatie.
‘Hoogleraar Tom Steenkamp, die ook werkt bij Robeco, heeft die aanpak geïntroduceerd bij defined contri-bution’, aldus Lommen. Bij defined contribution (DC) staat de inleg vast en is de uitkering afhankelijk van het beleggingsresultaat. Verzekeraar en PPI’s, en steeds meer pensioenfondsen zoals Shell en PGB, zijn uitvoerders van dat soort regelingen en passen de return-matchingaanpak toe.
PPI’s combineren de tweedeling return-matching met het lifecycle-principe. Een jonge deelnemer belegt zo’n 80 tot 100 procent in de returnportefeuille. Vanaf een jaar of 45 gaat dat percentage geleidelijk omlaag, en wordt meer belegd in de matchingportefeuille. Dit wordt het glijpad genoemd.
Die glijpaden verschillen flink, blijkt uit een onlangs verschenen onderzoek naar collectieve DC- producten van actuarieel advies-bureau LCP. De ene uitvoerder bouwt het risico veel sneller af dan de andere. Dat heeft een flinke impact op het rendement. LCP meldt dat de vierjaars gemiddelde beleggingsrendementen (2014-2017) uiteenlopen van 6,5 procent tot 10 procent per jaar bij dezelfde leeftijd en risico-aanduiding. ‘Het percentage return-portefeuille voor jonge deelnemers varieert van circa 60 tot 90’, zegt Johan van Soest, senior consultant bij LCP.
Volgens Lommen gaan DB- en DC-regelingen door de omarming van het return-matchingconcept meer op elkaar lijken. ‘Bij een DB-fonds is de verdeling gebaseerd op leeftijd van alle deelnemers. Een fonds met relatief veel jonge werknemers zal meer in de returnportefeuille beleggen dan een vergrijsd fonds. Bij DC-regelingen gebeurt hetzelfde, maar dan geoormerkt op deelnemersniveau. De bestaande portefeuille van DB-fondsen kan dus grotendeels behouden blijven bij een overstap op DC-regelingen en persoonlijk pensioenvermogen zoals PPI’s uitvoeren.’
Anne Wilschut, directeur van BeFrank, dat Boels Rental, Booking.com en Afas tot zijn klanten mag rekenen, stelt dat de PPI-aanpak een voorbeeld is voor een toekomstig pensioenstelsel. ‘Veranderingen in de pensioensector kosten veel tijd, maar de richting is duidelijk. We gaan naar een individueler stelsel’, aldus Wilschut. ‘PPI’s staan aan de goede kant van die trend.’
Volgens Wilschut hebben de deelnemers baat bij deze ontwikkeling. ‘De deelnemer heeft een persoonlijke pensioenrekening met een individueel potje, maar profiteert van de voordelen van collectief beleggen. Hierdoor zijn de kosten vaak lager dan bij grote pensioenfondsen.’
Uit het LCP-onderzoek blijkt dat de vermogensbeheerkosten bij pensioenuitvoerders tussen de circa 0,2 en 0,6 procent liggen. De kosten zijn onder andere afhankelijk van de gekozen beleggingsmix, en of er actief of passief wordt belegd. De PPI’s zijn niet veel goedkoper dan pensioenfondsen. Bij pensioenfondsen zijn die gemiddelde vermogensbeheerkosten circa 0,5 procent.
De makers van lifecycles zijn er nog niet. Sinds 2016 is het mogelijk door te beleggen na pensioendatum. Hierdoor kan een deel — vaak een derde — van het opgebouwde kapitaal in de returnportefeuille blijven. De deelnemer ontvangt dan een variabele uitkering die afhankelijk is van het verwachte extra rendement.
Doorbeleggen
Omdat de lifecycle bij doorbeleggen niet toewerkt naar de pensioendatum waarop het kapitaal moet worden omgezet in een levenslange uitkering, moet de lifecycle minder snel risico afbouwen. Het glijpad vanaf een jaar of 45 is dan minder steil.
Maar er zitten nog wel wat haken en ogen aan. Deelnemers moeten zo’n vijftien jaar voor hun pensionering een voorlopige beslissing nemen over hun pensioenuitkering. Dan kan de pensioenaanbieder zorgen voor de passende lifecycle.
Lommen: ‘In Nederland is hier nog nauwelijks ervaring mee opgedaan. In het Verenigd Koninkrijk hebben ze vijf jaar ervaring. Het blijkt dat deelnemers die een keus hebben moeten maken, vaak terugkeren op hun schreden. Dat is een probleem. Ze zitten dan al in de verkeerde lifecycle. We moeten voorkomen dat we in Nederland aanlopen tegen dezelfde problemen.’
Wilschut is positief over doorbeleggen, maar verwacht eveneens dat het moeizaam zal zijn deelnemers uit te leggen wat de mogelijkheden zijn. ‘We hebben het extreem moeilijk gemaakt in Nederland. Als hierdoor maar weinig deelnemers kiezen voor doorbeleggen, blijft de vaste uitkering dominant.’