Ontwikkelingsdoelen vergen privaat geld Vitaly Vanshelboim, chief operating officer van de United Nations Office for Project Services (UNOPS), is een man met een missie: zorgen dat het grote geld uit de private sector de weg vindt naar ontwikkelingslanden.
Een wezenlijke bijdrage leveren aan de realisatie van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Dat heeft de UNOPS zich ten doel gesteld. Hoe? Door grote beleggers als pensioenfondsen, infrastructuurfondsen en banken te interesseren voor grootschalige investeringen in arme landen.
Dit onderdeel van de Verenigde Naties is als geen ander in staat voor dergelijke investeerders impactvolle projecten te vinden, vertelt de Oekraïner Vitaly Vanshelboim tijdens een Fondsnieuws-event.
‘De UNOPS is een relatief jonge entiteit, opgericht in 1995. Veel andere onderdelen van de Verenigde Naties zijn 20 tot 40 jaar ouder. In het verleden waren we voor onze investeringen altijd afhankelijk van filantropie. Een Nederlandse overheid bijvoorbeeld die geld schenkt om scholen te bouwen op Bonaire.
Na een moeilijk begin werden we gaandeweg meer “business wise”. We realiseren ons nu hoe uniek ons businessmodel is. Dat we een belangrijke rol kunnen spelen bij het dichten van de enorme kloof tussen de behoefte van ontwikkelingslanden aan investeringen en de realiteit. Wereldwijd krijgen deze landen nu zo’n € 150 mrd à € 160 mrd aan ontwikkelingshulp. Dat is minder dan 1% van wat werkelijk nodig is.
Sustainable development goals
Als je de duurzame ontwikkelingsdoelen - sustainable development goals in het Engels, of kortweg SDG’s - serieus wilt proberen te behalen in 2030, zul je geld van beleggers uit de private sector aan het werk moeten zetten. Overheden kunnen wel helpen, door de economie wat te stimuleren, banen te creëren, slimme regelgeving te bedenken en investeringen aan te moedigen. Maar de meeste welvaart in de wereld wordt gecreëerd door privaat kapitaal. In die sector moeten de geldsluizen worden opengezet.
Armste landen van de wereld Veel fondsen uit de private sector hebben om deels begrijpelijke redenen een aversie tegen het investeren in ontwikkelingslanden, met name in de zogenoemde least developed countries, oftewel LDC’s: de armste landen van de wereld, zoals Zuid-Soedan of Afghanistan. Ze investeren liever in midden- en hoge midden-inkomenslanden, vooral in de landen die meer recent dat welvaartsniveau hebben bereikt. Mexico bijvoorbeeld. We hebben daar nu enorme projecten lopen en geld ophalen voor Mexico is eigenlijk niet zo moeilijk. Dat komt doordat de overheid er redelijk goed functioneert, er heldere investeringsstructuren zijn opgetuigd en het erg duidelijk is waar behoefte aan is. Alle grote fondsen willen er daarom zitten.
In ontwikkelingslanden is dat een ander verhaal. Vaak hoor je dat er geen goede investeringsmogelijkheden gevonden kunnen worden. Dat is waar de UNOPS in beeld komt. Wij weten namelijk als geen ander die deals te identificeren. Dit komt door onze ongelooflijke voetafdruk. We zitten met 11.000 mensen in meer dan 100 landen waar we een vertrouwde naam zijn. Maar we beschikken niet over de middelen om al die potentiële deals te verwezenlijken.
Wij zien het daarom als onze missie om grote beleggers zoals pensioenfondsen ervan te overtuigen dat het kan lonen om € 1 mrd te investeren in LDC’s. Als onderdeel van onze commitment investeren we zelf ook, dus met eigen geld van onze balans. Geld dat we ook in cash kunnen aanhouden. Maar dat willen we niet. We willen ons eigen baanbrekend initiatief stimuleren. Dat is niet zonder risico, weten we, want als het misgaat, moeten we onszelf opheffen.
Drie typen projecten
Er zijn drie type projecten waar de UNOPS zich op richt. Dat zijn betaalbare huisvesting, hernieuwbare energie en, in mindere mate, privéklinieken. Langetermijninvesteringen dus, die goed aansluiten bij de beleggingshorizon van grote institutionele beleggers.
Bij huisvesting is het van groot belang dat de projecten schaalbaar zijn. In Ghana en Kenia hebben we reeds twee grote projecten gepland. In Ghana gaat het om de bouw van 100.000 huizen. Dat is slechts 15% van wat het land op dit moment nodig heeft, dus zonder naar de verwachte bevolkingsgroei te kijken. Dus daar zit nog rek in.
Wij moeten nu eerst laten zien wat we kunnen. Op zo’n grote schaal huizen bouwen is nieuw voor ons. Maar we hebben de beste engineers in huis, kennen de beste aannemers en ‘best practices’, dus hebben er alle vertrouwen in dat het ons gaat lukken.
Beleggingen veel impact
Nieuw is ook dat we beleggers moeten interesseren voor onze projecten. In Nederland heb ik nu met vier van de vijf grootste pensioenfondsen gesproken en zij tonen veel interesse in de mogelijkheden. Dat is niet heel verwonderlijk. Want wil je met je beleggingen veel impact hebben, dan zul je toch echt in ontwikkelingslanden moeten investeren.
Dat hoeft niet ten koste te gaan van het financiële resultaat. Integendeel, we zijn er volledig van overtuigd dat je op onze projecten nu meer rendementen kunt behalen dan in Europa of de Verenigde Staten. In sommige gevallen, zoals met het project in Ghana, mikken we op hoge dubbelcijferige rendementen. Het risico is dan iets hoger, maar niet zoveel als men denkt.
Naast de genoemde projecten in Afrika beschikken we over een pijplijn met een investeringswaarde van zo’n $ 30 mrd. Dit zijn middelgrote tot grote deals voor ieder wat wils, deals die binnen drie maanden tijd van start kunnen gaan, al verwachten we niet dat het zo’n vaart zal lopen.’