De Europese Priip-verordening moet onder de korenmaat. Er is een brede review van de verordening nodig. Dat heeft Steven Maijoor, voorzitter van de Europese toezichthouder Esma, gezegd in reactie op de groeiende kritiek en irritatie in de markt.
De Europese Priip verordening (Packaged Retail and Insurance-based Investment Products) geldt voor een groot aantal beleggingsproducten en legt op dat de aanbieders van beleggingsproducten een bijsluiter in de vorm van het zogeheten essentiële-informatiedocument (Kid) opstellen in de landstaal en verstrekken aan potentiële klanten. Een Kid moet beleggers helpen bij het doorgronden en vergelijken van deze producten.
Maar de Pripp stuit op veel weerstand en ergernis in de beleggingsdienstverlening. De frustraties over de verordening hebben een kookpunt bereikt in de sector. Vooral de berekening en de presentatie van het verwachte rendement en de verwachte kosten zijn veel asset managers een doorn in het oog.
Esma-voorzitter Maijoor riep recent op het jaarcongres van Alfi, de Luxemburgse belangenvereniging van financiële dienstverleners, ertoe op om in het derde kwartaal van dit jaar een consultatieronde te doen, met als doel de geleerde lessen om te zetten in verbeteringen van het raamwerk. In zijn toespraak riep Majoor de fondsindustrie op om collectief hieraan bij te dragen.
Niet aan dovemansoren gericht
Het verzoek zal niet aan dovemansoren zijn gericht. In het Kid moet staan wat het verwachte rendement van een fonds is. Asset managers dienen dit rendement te berekenen aan de hand van een uniforme berekeningsmethode, zodat eindbeleggers deze cijfers kunnen vergelijken. De rekensom berust echter op de rendementen van de afgelopen vijf jaar en dat geeft momenteel een nogal rooskleurig beeld.
Dat is misleidend, vindt de markt. Het heeft bovendien ook geen toegevoegde waarde, stelt Sheila Nicoll, head of public policy bij Schroders, tegenover de FT: ‘Als we geen langetermijnvoorspellingen doen over een individueel aandeel, waarom zouden we dat dan wel doen over een aandelenportefeuille?’
Bovendien irriteert het de verplichting om deze scenario’s te publiceren niet voor alle producten geldt. Ucits-fondsen zijn nu bijvoorbeeld vrijgesteld tot en met 31 december 2021. Dankzij een sterke lobby mogen deze fondsen in de komende jaren historische rendementen blijven tonen, terwijl er bijvoorbeeld andere producten zijn die al wel moeten voldoen aan de Priips-verordening.
Hiermee wordt volgens Ian Sayers, directeur van The Associate of Investment Companies - de Britse equivalent van Dufas - voorbij gegaan aan een van de belangrijkste doelen van de Europese regelgeving: een uniform regime dat het makkelijker maakt voor beleggers om producten te vergelijken.
Negatieve transactiekosten
De discussie laait verder op bij het onderwerp kosten. De kosten moeten namelijk worden uitgesplitst naar kosten die een broker in rekening brengt en kosten die gemoeid zijn met de transacties die gedaan worden. Die laatste zijn echter afhankelijk van de aandelenkoers op een specifiek moment. Dat kan soms negatief zijn.
Een onderzoek van Britse brokersorganisaties in oktober 2018 wees uit dat van de in totaal 28.600 fondsen er bij meer dan 3.000 fondsen sprake zou zijn van geen of zelfs negatieve transactiekosten. Dit maakt het er voor de belegger niet duidelijker op.
Een hoofd van een compliance afdeling bij een Europese asset manager, die anoniem wil blijven, spreekt tegenover de FT van een groeiende frustratie jegens de opstelling van regelgevers: ‘Asset managers worden gedwongen om verkeerde cijfers te publiceren, terwijl het beter en zinvoller zou zijn om kritisch te kijken naar de manier waarop we die cijfers berekenen.’