
De recente aankondiging van president Trump om belastingvoordelen voor universiteiten als Harvard te herzien, roept fundamentele vragen op over de rol van endowmentfondsen. Zijn zulke instellingen enkel vermogensbeheerders met fiscale voordelen? Of zijn ze, zoals vaak beweerd, de ultieme langetermijnbeleggers?
Het recente overzicht van Chambers, Dimson en Kaffe biedt een waardevolle historische analyse van twaalf toonaangevende Amerikaanse universiteiten en werpt licht op deze vraag – met belangrijke lessen voor institutionele beleggers wereldwijd.
Sinds 1900 laten de grootste Amerikaanse endowments, waaronder Harvard, Yale en Princeton, twee belangrijke strategische verschuivingen zien. De eerste: een geleidelijke overgang van obligaties naar aandelen tussen de jaren 1930 en 1950. De tweede: een verschuiving vanaf de jaren 1980 naar alternatieve activa zoals private equity, hedgefondsen en vastgoed. Deze transformaties gebeurden meestal tegen de stroom in en werden vaak geïnitieerd door de Ivy League-scholen.
Figuur 1: Asset allocatie van Amerikaanse endowments
De auteurs benadrukken dat deze fondsen hun lange horizon benutten door tegen de cyclus in te beleggen. Tijdens de zes grootste beurscrashes van de afgelopen eeuw – waaronder 1929, 2000 en 2008 – verhoogden ze hun blootstelling aan risicovolle activa net na de crisis. Met behulp van een actieve-passieve decompositie tonen de auteurs aan dat deze allocaties niet louter het gevolg waren van marktbewegingen, maar bewuste keuzes van rebalancingstrategieën. In schril contrast met procyclisch gedrag van mutual funds of verzekeraars, lijken endowments hun reputatie als contrarian beleggers waar te maken.
Toch is er nuance nodig. De historische prestaties (1900–2017) tonen gemiddelde rendementen van 5,6 procent (reëel, geometrisch) met een Sharpe-ratio van 0,45 – minder indrukwekkend dan de publieke perceptie van uitmuntende alpha-generatie. Ook de recente prestaties zijn wisselvallig. De meer uitgesproken inzet op alternatieve activa leverde sinds 2000 geen evident superieur rendement meer op. Sommigen wijzen er zelfs op dat veel endowments structureel onderpresteren ten opzichte van een eenvoudige 60/40-passieve benchmark. Dit roept de vraag op of hun allocatie naar illiquide, moeilijk te waarderen activa wel duurzaam is – zeker in een wereld van lage verwachte rendementen.
Het onderzoek wijst er verder op dat schaal en toegang tot toptalent cruciale succesfactoren zijn. Grote fondsen, zoals die van Harvard en Yale, profiteren van netwerken, informatietoegang en selectiecapaciteiten die voor kleinere instellingen onhaalbaar zijn. Daarmee stelt de endowmenttraditie ook grenzen aan haar generaliseerbaarheid: wat voor Harvard werkt, is niet per se toepasbaar voor een middelgroot pensioenfonds.
Voor institutionele beleggers biedt deze historische analyse drie belangrijke lessen.
- Een langetermijnhorizon is een strategisch voordeel, maar vereist structureel gedrag dat ingaat tegen instinct en marktgevoel.
- Asset allocatie is doorslaggevend, en het tijdig identificeren van nieuwe rendementsbronnen vereist niet alleen visie, maar ook governance en capaciteit.
- Zelfs voor elitefondsen is rendement niet gegarandeerd. De gloriedagen van de Yale-modelstrategie lijken voorbij.
In een tijd waarin de legitimiteit van endowments onder druk staat – of het nu via fiscale maatregelen is of via publieke opinie – blijft één vraag centraal: wat onderscheidt de échte langetermijnbelegger? De studie laat zien dat daadkrachtig contrair gedrag in crisistijden, strategische flexibiliteit, en professionele governance kenmerken zijn van endowments die hun missie serieus nemen. Of dat ook voldoende is om belastingvoordelen te behouden, is een politieke kwestie. Maar als toetssteen voor langetermijnkapitaal blijft hun gedrag relevant voor elke institutionele belegger.
Gertjan Verdickt is assistent professor in Finance bij de University of Auckland en columnist bij Investment Officer.