InsingerGilissen stopt als zelfstandige bank, zo maakte eigenaar Quintet recent bekend. Het is opmerkelijk nieuws - voor een uit de 18e eeuw stammende bank -, maar het is geen verrassend nieuws: in heel Europa neemt het aantal zelfstandige dochters af. Die trend gaat gepaard met vragen waarop noch regelgeving, noch jurisprudentie een antwoord heeft.
Er waren in 2015 nog 242 zelfstandige dochters van in Europa geregistreerde banken. Eind vorig jaar was dat aantal gedaald tot 195. Dit jaar zet die trend van “going down” zich door. Is dat erg? Nee, in beginsel niet. De reden om de zelfstandigheid op te geven, en als gevolg daarvan de eigen bankvergunning in te leveren, wordt ingegeven door het ontstaan van een Europese bankenunie, met (in)direct toezicht door de Europese Centrale Bank (foto).
In Nederland vallen onder het toezicht van de ECB de zogenoemde systeembanken: ABN Amro, ING, Bank Nederlandse Gemeenten, de Nederlandse Waterschapsbank, Rabobank en De Volksbank. Deze banken gaan met het oog op die bankenunie zelf ook kritisch door de staalkaarten van hun (buitenlandse) deelnemingen. Zo vermeldde de Belgische toezichthouder FSMA op zijn website dat ABN Amro Private Bank Belgium op 31 augustus 2018 is ‘opgeslorpt door ABN Amro Bank NV’.
En nu volgt dan Quintet - het voormalige KBL European Private Bankers -, dat zijn Europese holding gevestigd heeft in Luxemburg en alle dochterbedrijven (met uitzondering van het VK) opneemt in één bedrijfsstructuur: de boutique wordt ‘een filiaal’, zoals het inmiddels pontificaal op de site van Quintet S.A. staat.
‘Niet-significante instellingen’
Het directe toezicht wordt verricht door een Joint Supervisory Team (JST) dat de verantwoordelijkheid heeft over een specifieke bank. JST’s worden aangestuurd vanuit de ECB, maar ook DNB neemt als toezichthouder hierin deel als de bank in Nederland actief is. Quintet is daarentegen een door de ECB als ‘significant’ aangemerkte bank en valt onder het toezicht van JST, zijnde de ECB en de centrale bank van Luxemburg. InsingerGilissen valt als ‘bijkantoor’ van Quintet nu ook onder dat regime.
De zogenoemde ‘Nederlandse niet-significante instellingen’ vallen daarentegen onder direct toezicht van DNB (en indirect toezicht van de ECB). In Nederland zijn op dit moment nog 27 niet-significante instellingen. Hier is de afgelopen jaren geen sprake van een sterke toe- of afname, zo laat DNB weten.
Europees Paspoort
Nu een lokale bank als InsingerGilissen zijn bankvergunning inlevert en wordt omgezet in een bijkantoor, is het niet langer een juridisch zelfstandige entiteit maar een onderdeel (een vestiging) van het hoofdkantoor. Aangezien het hoofdkantoor haar zetel in een andere lidstaat heeft, dient voor het openen van het bijkantoor in de andere lidstaat weliswaar een notificatieprocedure te worden doorlopen, maar is in de andere lidstaat (dan het vestigingsland) geen vergunning nodig. Het bijkantoor is dan onderdeel van het toezicht door de toezichthouder van het hoofdkantoor - in casu de centrale bank van Luxemburg - met uitzondering van het integriteits- en gedragstoezicht .
Het opgeven van een bankvergunning en het opgaan in de organisatiestructuur van het moederbedrijf brengt synergie- en kostenvoordelen en snellere besluitvorming, zo beargumenteert Quintet de genomen stap. Topman Peter Sieradzki van InsingerGilissen liet in een gesprek met Fondsnieuws weten dat het opgaan in de bedrijfsstructuur van Quintet geen enkele gevolgen heeft voor de klanten van Insinger - integendeel, er wordt meer kennis en kunde samengevoegd ten behoeve van de klant.
Er is geen enkele reden om te twijfelen aan de woorden van Sieradzki, maar toch werpen toezichthouders, juristen en consultants in achtergrondgesprekken met Fondsnieuws - los van InsingerGilissen, maar in algemene zin - de vraag op of het Europees Paspoort wel tot het beoogde “level playing field” leidt in deze zogenoemde Europese Economische Ruimte (EER), die behalve uit de Europese Unie ook bestaat uit Noorwegen, Liechtenstein en IJsland.
De Europese regels bepalen dat als een onderneming een Europees Paspoort heeft gekregen, zij in beginsel onder het toezicht blijft van het land van herkomst. Op grond daarvan kan zij dan ook actief worden in andere landen van deze EER. In dat geval zal de toezichthouder in dat herkomstland de toetsing doen.
Hypothetische casus
Hier kan zich dan een interessante hypothetische casus voordoen: de selectie van fondsen en de constructie van klantportefeuilles vindt plaats in het investment office op het hoofdkantoor, dat gevestigd en geregistreerd is in een lidstaat van de Europese Unie, die onder de regels van Mifid II valt. Daarin worden ondermeer regels gegeven over de (on)mogelijkheden van provisies.
Distributievergoedingen zijn in Nederland sinds 2014 verboden, maar dat provisieverbod is niet van toepassing op financiële instellingen met een zetel in een ander lidstaat die van het Europees Paspoort gebruik maken. Daarentegen bepalen de regels wel dat als die fondsen via klantportefeuilles in Nederland worden aangeboden via een filiaal, dat de AFM dan wél gedragstoezicht op het Nederlandse provisieverbod mag uitvoeren. Echter, in tal van EU-lidstaten hebben ze geen problemen met distributievergoedingen. Dat is zelfs nog altijd staande praktijk, zoals bij voorbeeld in België.
Het kan dan ook zijn dat op het niveau van een hoofdkantoor, waar de fondsen worden geselecteerd en de portefeuilles geconstrueerd, het investment office voor opname van die fondsen in de klantportefeuilles een distributievergoeding vraagt en ook krijgt. Bovendien is het heel goed mogelijk dat de leiding van het bijkantoor in een andere lidstaat van deze bilaterale afspraak niet op de hoogte is en er in goed vertrouwen vanuit gaat dat hij zijn klanten een distributievrij fonds of portefeuille aanbiedt.
‘Liever bijkantoor, dan dochter’
Commentaar van de jurist: ‘het is lastig, maar niet onmogelijk. Als wij samen een bedrijf opzetten en jij weet het niet, en ik wel, dan geldt in juridische zin: het bedrijf weet het.’ Tegelijkertijd erkent hij dat een distributievergoeding onder voorwaarden door Mifid II wordt toegestaan en dat het kan zijn dat deze ‘bovenin’ wordt betaald, terwijl de beleggingsdienst ‘onderin’ van materiële betekenis wordt. ‘Tja’, zegt de jurist, ‘hierover bestaat nog geen jurisprudentie.’
In de markt wordt nog een ander indirect argument toegevoegd voor de belangstelling voor cross border services: het toezicht op het provisieverbod is in Nederland zo streng, dat je je moet afvragen of je hier nog wel een bankvergunning wilt hebben. ‘Het toezicht is niet alleen streng. Het is bovenwettelijk streng in zijn interpretatie. Dat is heel lastig voor de markt’, zegt een vooraanstaande, zeer goed ingevoerde bron in de wereld van beleggingsdienstverlening.
En, wordt eraan toegevoegd, ‘de Nederlandse toezichthouder is soms strenger dan andere toezichthouders in de Europese Unie en dat kan in de praktijk ten nadele van Nederland uitpakken: liever een bijkantoor dan een dochter in ons land!’