gertjanklein.png

ETF’s, ofwel exchange-traded funds, worden vaak naar voor geschoven als ‘de perfecte belegging’ voor klanten. Het wordt namelijk een goedkoop alternatief genoemd voor actieve beleggingsfondsen. De vraag is of dat altijd wel zo is.

Het  bewijs tegen actieve beleggingsfondsen is al sinds de jaren 1990 duidelijk: 

(I)    Managers zijn niet in staat om de markt consistent te kloppen.

(II)    Diegene die de markt kloppen, kunnen dit niet doen na kosten. 

Om vooral ‘t eerste puntje duidelijk te maken: beleggers en andere managers zijn op zoek naar goed presterende fondsen. Wat gebeurt er? De winnaar van vorig jaar krijgt (I) meer geld, dus gaat hij of zij extra moeite hebben om de strategie te herhalen met een grotere assets under management, of (II) de verliezers gaan de strategie van de winnaars kopiëren (wellicht om hun vel te redden).

Wanneer dit gebeurt, is de winst die winnaars vorig jaar maakte kleiner (onbestaande). Dit bewijs is al lang bekend: actief beheer werkt niet (zeker niet na kosten en/of risico). Daarom wordt er al jaren gezocht naar een goed alternatief: ETF’s zijn dan de perfecte kandidaat…, toch?

Niet altijd top

Een nieuwe studie toont echter aan dat de exchange-traded funds ook geen al te beste prestaties neer kunnen zetten. Figuur 1 geeft in een beeld weer waar het om gaat: wanneer we alle Amerikaanse ETF’s gaan vergelijken met de Amerikaanse beurs (alle aandelen op NYSE, NASDAQ en AMEX), kloppen meer dan 60% van de fondsen de beurs niet.

Wanneer we het rendement wegen tegenover volatiliteit wordt het plaatje erger: slechts 20% van de passieve fondsen doen het beter dan de beurs. Die cijfers zijn dus niet erg verschillend van hun actieve concurrenten.

G1

Figuur 1: De percentages van ETF’s met hoger en/of lager rendement, volatiliteit en Sharpe-ratio’s dan de kapitalisatiegewogen Amerikaanse marktportefeuille tussen 1993 en 2020, voor alle ETF’s waarvoor ten minste twaalf opeenvolgende maandelijkse rendementen beschikbaar zijn.

Wat is hier de uitleg achter? Er zijn twee verklaringen die naar voor worden geschoven: (I) er zijn kosten verbonden aan passieve fondsen (gaande van 0,05% tot meer dan 1%), (II) er is competitie tussen ETF’s.

Inderdaad, normaal verwacht je slechts enkele ETF’s - gebaseerd op brede markten - aangezien ze toch allemaal dezelfde rendementen gaan hebben. Wat zien we echter, er zijn veel passieve fondsen, waar een meerderheid de brede markt niet volgen, maar gebaseerd zijn op een actieve strategie (denk maar aan de momentum, small-cap, value,… ETF’s). 

Figuur 2 geeft die toename weer: er is een sterk stijging in het aantal niet-brede-markt trackers. En het zijn net die fondsen die een zwakke prestatie neerzetten, omdat ook bij deze groep veel competitie is. De allures die passieve beleggingsfondsen hebben, moeten dus met een korrel zout worden genomen. Er is veel variatie binnen de fondsen, waar de meeste zich eigenlijk gaan gedragen als actieve fondsen, met alle gevolgen van dien. De efficiëntemarkthypothese is hard voor iedereen. 

gj2

Figuur 2: het aantal ETF’s die de brede markt volgen of een andere strategie.

Daarbij is er nog een mogelijk probleem waarmee ETF’s (kunnen) zitten: liquiditeit. FactSet deed recent een studie om te meten hoeveel handel fondsen moeten doen om (slechts) 5% van hun AUM terug te krijgen.

Voor bepaalde spelers kwam dit overeen met méér dan 35%(I) van hun normale verhandelde volumes. Een potentieel groot probleem voor retailbeleggers, wanneer zij hun posities willen verkopen in een dalende markt.

Samen met de kosten, lagere rendement dan de markt, en liquiditeit kunnen de beleggers drie keer bedrogen uitkomen door “het beste alternatief voor actieve aandelenfondsen” te kopen.

Een gewaarschuwd belegger is er drie waard.

Prof. Dr. Gertjan Verdickt is docent aan de KU Leuven en Investment Officer kennisexpert.

Author(s)
Categories
Target Audiences
Access
Limited
Article type
Article
FD Article
No