Stijgende huizenprijzen, records op de aandelenmarkten, extreem dure obligatiemarkten en een nieuw hoogtepunt voor de bitcoin hebben ervoor gezorgd dat het totale vermogen van Amerikaanse huishoudens in een jaar tijd met een niet eerder vertoonde 20 procent is gestegen. Dat is meer dan het totale BBP van de Verenigde Staten, dit jaar naar verwachting 21,5 biljoen dollar.
Dat BBP bestaat voor 80 procent uit consumentenbestedingen, dus zelfs als de Amerikaanse consument maar een fractie van de vermogenstoename spendeert, heeft dit al een groot positief effect op de economische groei van de Verenigde Staten.
Nu is de Amerikaanse economie bijna een kwart van de wereldeconomie, dus de bijdrage van de Amerikaanse consumentenbestedingen aan de wereldeconomie zit tegen de 20 procent. Als de Amerikaanse consumenten besluiten om volgend jaar een kwart van de vermogensaanwas te besteden, is dat alleen al voldoende om de wereldeconomie met 6 procent te laten groeien.
Ze zijn niet alleen rijk, ze voelen zich ook rijk
Bij consumentenbestedingen spelen verschillende zaken een rol. Veel consumenten geven uit wat er binnenkomt. Vooral Amerikanen staan niet bekend als grote spaarders. Voor grotere investeringen zoals een nieuw huis of een nieuwe auto is meer nodig. Vaak hangen dergelijke investeringen samen met de grotere stappen in een mensenleven, zoals een huwelijk of het krijgen van kinderen. De toegenomen welvaart zorgt ervoor dat steeds meer Amerikanen zo’n grote stap kunnen en ook durven te zetten.
Ze zijn niet alleen rijk, maar ze voelen zich ook rijk. Bovendien zijn er tegenwoordig meer vacatures dan banen, wat zorgt voor een hoge baanzekerheid. Die combinatie staat garant voor sterke groei van de consumentenbestedingen en aangezien dat 80 procent is van de economie, is dat bepalend voor de economische groei volgend jaar.
Het probleem is het aanbod
Die extra vraag moet wel bijgehouden worden door extra aanbod. Dat is een probleem. De Federal Reserve mag dan wel naar de coronacrisis wijzen als de grote veroorzaker van de problemen aan de aanbodkant van de economie, maar die problemen waren er niet geweest als de vraag niet zo sterk was gestimuleerd door de maatregelen van de overheid en diezelfde Federal Reserve.
Er is tijdens de pandemie nauwelijks geïnvesteerd in nieuwe fabrieken. Ook is er nauwelijks nieuw personeel aangenomen, er zijn nog altijd miljoenen mensen minder aan het werk vergeleken met de pre-corona periode. De olie-industrie maakt het helemaal bont, in de Verenigde Staten is nog maar een derde van de boortorens aan het werk vergeleken met de pre-Corona periode op het moment dat de olieprijs op een vergelijkbaar niveau stond.
Het is niet zo verwonderlijk dat de vraag groter is dan het aanbod en dat daardoor de prijzen stijgen. Normaal gesproken reageren centrale banken op stijgende prijzen door de rente te verhogen. In het verleden was het belangrijk voor een centrale bankier om de markt voor te blijven, om daarmee de minste of geringste dreiging van inflatie de kop in te drukken. Door de rente sneller te verhogen dan de markt had verwacht, liep de centrale bank vooruit op de curve. Die curve is in dit geval letterlijk de rentecurve. In die curve zijn de verwachtingen ten aanzien van de toekomst verwerkt.
Wie wil weten wat de vijfjaarsrente is over vijf jaar, trekt van de tienjaarsrente de vijfjaarsrente af. In het verleden vormde die curve een prima indicator van de toekomstige inflatieverwachtingen. Inflatie is immers de grootste vijand van obligaties. Als de centrale bank de rente maar genoeg verhoogde, daalde de rente aan de lange kant van de curve door het vertrouwen dat economische groei en daarmee inflatie zouden worden gedrukt. Sinds de Grote Financiële Crisis is dat gewijzigd.
De Fed manipuleert de rentecurve
De centrale bank ging zichzelf bemoeien met de rentecurve en zette de markt grotendeels buitenspel. Inmiddels zijn centrale bankiers veruit de grootste kopers op die obligatiemarkt. Zelfs als centrale bankiers nu zouden stoppen met bijkopen, blijven ze de grootste koper, omdat in de bestaande portefeuille regelmatig leningen vrijvallen die moeten worden herbelegd.
De rentecurve is nu dus veel minder een afspiegeling van inflatieverwachtingen, maar veel meer een afspiegeling van het beleid van centrale banken. Als die stellen dat de rente langer laag blijft, is er geen noodzaak voor de rente om te stijgen, hoe hoog de inflatie ook is. Wat de centrale bank zou moeten doen is de liquiditeit afknijpen, de rente verhogen en daarmee de excessieve consumptie remmen door prijzen van financiële activa te laten dalen. Dat is echter niet meer mogelijk.
Sinds de Grote Financiële Crisis streven centrale bankiers namelijk naar financiële stabiliteit. Die instabiliteit wordt veroorzaakt door de hoge schulden. Op het moment dat activa in waarde dalen, dan vormen de schulden waarmee deze activa zijn gefinancierd een probleem. Het risico ontstaat dan dat dalende prijzen het nominale schuldenprobleem groter maken. Vandaar de opmerkelijke angst voor deflatie.
‘Deflatie erger dan inflatie’
Centrale bankiers hebben nu de overtuiging dat deflatie een veel groter risico is dan inflatie. De vele decennia sinds Paul Volcker aan het roer van de Fed stond, heeft ze de illusie gegeven dat ze inflatie wel aankunnen. Bovendien is de inflatie een prima hulpmiddel om het schuldenprobleem te adresseren. Reflatie oftewel financiële repressie heeft in het verleden aangetoond dat het werkt.
Die hoge schulden zaten voorafgaand aan de Grote Financiële Crisis vooral in de private sector (banken en consumenten), maar zitten tegenwoordig bij de overheid. Daar is tijdens de coronacrisis veel schuld bijgekomen. Zo veel, dat de rente laag moet blijven, anders groeien de schulden veel sneller dan de economie.
Die financiële stabiliteit gaat dus tegenwoordig niet meer om de stabiliteit het financiële systeem, maar om de stabiliteit van het land. Dan heeft de centrale bank geen keuze. Als puntje bij paaltje komt, kan de centrale bank niet anders dan de overheid financieren. Ook de Federal Reserve heeft geen andere keuze dan achter de curve aanlopen met als gevolg een veel hogere inflatie dan velen de afgelopen decennia voor mogelijk hadden gehouden. Dat lijkt een onhoudbare situatie, maar dat valt wel mee.
De ultieme uitlaatklep voor dit monetaire experiment is de waarde van de munt. Die is uiteindelijk het kind van de rekening. De Amerikaanse overheid zal altijd haar schuld tot de laatste dollar kunnen aflossen, de vraag is alleen wat er dan nog met die dollars kan worden gekocht. Zo lang de Fed echter achter de curve blijft, zal ook 2022 wederom een goed jaar voor de aandelenmarkt zijn.
Han Dieperink is zelfstandig belegger, consultant en kennisexpert van Fondsnieuws. Hij was eerder in zijn loopbaan chief investment officer van Rabobank en Schretlen & Co. Hij is thans actief als chief commercial officer bij Auréus Vermogensbeheer. Dieperink geeft zijn analyse en commentaar op economie en markten. Zijn bijdragen verschijnen op dinsdag en donderdag.